Angol-Holland szótár »

mere hollandul

AngolHolland
mere [merer, merest] (just, only; no more than)
adjective
[UK: mɪə(r)]
[US: ˈmɪr]

louterbijvoeglijk naamwoord

luttelbijvoeglijk naamwoord

schamelbijvoeglijk naamwoord

mere mortal (ordinary person)
noun

gewone stervelingsubstantief

merely (only, just, and nothing more)
adverb
[UK: ˈmɪə.li]
[US: ˈmɪr.li]

alleenbijwoord

louterbijwoord

mereology (logic: theory dealing with parts in relation to wholes)
noun

mereologiesubstantief
{f}

meretricious (of, or relating to prostitutes)
adjective
[UK: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs]
[US: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs]

hoerachtigbijvoeglijk naamwoord

opzichtigbijvoeglijk naamwoord

meretricious (Tastelessly gaudy)
adjective
[UK: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs]
[US: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs]

schoonschijnendbijvoeglijk naamwoord

wansmakelijkbijvoeglijk naamwoord

Almere (city in the Netherlands)
proper noun

Almereeigennam

arthromere (any of the constitutive body segments of a jointed animal)
noun

lichaamsgeledingsubstantief

lichaamssegmentsubstantief

hammer [hammered, hammering, hammers] (figuratively: to emphasize a point repeatedly)
verb
[UK: ˈhæ.mə(r)]
[US: ˈhæ.mər]

inhamerenwerkwoord

op doorhamerenwerkwoord

hammer [hammered, hammering, hammers] (to strike repeatedly)
verb
[UK: ˈhæ.mə(r)]
[US: ˈhæ.mər]

hamerenwerkwoord

timmerenwerkwoord

limerence (state of mind)
noun

verliefdheidsubstantief
{f}

Pomerelia (historical region in Pomerania)
proper noun

Pommerelleneigennam

shimmer [shimmered, shimmering, shimmers] (to shine with a veiled light; to gleam faintly; to glisten; to glimmer)
verb
[UK: ˈʃɪ.mə(r)]
[US: ˈʃɪ.mər]

glimmenwerkwoord

glinsterenwerkwoord

simmer [simmered, simmering, simmers] ((intransitive) to cook or undergo heating slowly)
verb
[UK: ˈsɪ.mə(r)]
[US: ˈsɪ.mər]

stovenwerkwoord

sudderenwerkwoord

stammer [stammered, stammering, stammers] (to stutter)
verb
[UK: ˈstæ.mə(r)]
[US: ˈstæ.mər]

hakkelenwerkwoord

stotterenwerkwoord