Angol-Holland szótár »

lip hollandul

AngolHolland
Phillips head (screw)
noun

kruiskopschroefsubstantief
{c}

Phillips head (screwdriver)
noun

kruiskopsubstantief
{c}

Phillips screwdriver (screwdriver)
noun

kruiskopschroevendraaiersubstantief
{c}

put lipstick on a pig (to superficially alter something)
verb

al draagt een aap een gouden ringwerkwoord

het is en blijft een lelijk dingwerkwoord

Republic of the Philippines (country in Southeast Asia)
proper noun

Republiek der Filipijneneigennam
{f}

slip [slips] (act of slipping)
noun
[UK: slɪp]
[US: sˈlɪp]

slipsubstantief
{m}

slip [slips] (medicine: return to previous behaviour)
noun
[UK: slɪp]
[US: sˈlɪp]

hervalsubstantief
{n}

slip [slips] (small piece of paper)
noun
[UK: slɪp]
[US: sˈlɪp]

reepsubstantief
{m}

stukje papiersubstantief
{n}

slip [slipped, slipping, slips] (to lose one's traction)
verb
[UK: slɪp]
[US: sˈlɪp]

falenwerkwoord

slippenwerkwoord

uitglijdenwerkwoord

slip [slips] (women’s undergarment)
noun
[UK: slɪp]
[US: sˈlɪp]

onderjurksubstantief
{f}

slip knot (knot which attaches a line to an object and tightens when pressure is applied)
noun

strop [stroppen]substantief
{m}

slip of the tongue (mistake in speech)
noun
[UK: slɪp əv ðə tʌŋ]
[US: sˈlɪp əv ðə ˈtəŋ]

versprekingsubstantief
{f}

slip road (a segment of roadway that joins a motorway to ordinary roads)
noun
[UK: slɪp rəʊd]
[US: sˈlɪp roʊd]

afritsubstantief
{m}

slip through someone's fingers verb

door de vingers glippenwerkwoord

slippage [slippages] (act of slipping)
noun
[UK: ˈslɪ.pɪdʒ]
[US: sˈlɪ.pɪdʒ]

slippensubstantief

slipped disc (protruding vertebral disc)
noun

rugherniasubstantief

slipper [slippers] (low shoe usually worn indoors)
noun
[UK: ˈslɪ.pə(r)]
[US: sˈlɪ.pər]

pantoffelsubstantief
{m}

slofsubstantief
{m}

slipper [slippers] (person who slips)
noun
[UK: ˈslɪ.pə(r)]
[US: sˈlɪ.pər]

schuifstersubstantief
{f}

schuiversubstantief
{m}

slippersubstantief
{m}

slipstersubstantief
{f}

slipperiness (property of being slippery)
noun
[UK: ˈslɪ.pə.rɪ.nəs]
[US: ˈslɪ.pə.rɪ.nəs]

gladheidsubstantief
{f}

slippery (of a surface)
adjective
[UK: ˈslɪ.pə.ri]
[US: sˈlɪ.pə.ri]

gladbijvoeglijk naamwoord

glibberigbijvoeglijk naamwoord

slippery jack (mushroom in genus Suillus)
noun

bruine ringboleetsubstantief

slipway (sloping surface)
noun
[UK: ˈslɪp.weɪ]
[US: ˈslɪp.weɪ]

stapelsubstantief
{m}

solar eclipse (when the Moon passes between the Earth and the sun)
noun
[UK: ˈsəʊ.lə(r) ɪ.ˈklɪps]
[US: ˈsoʊ.lə(r) ɪ.ˈklɪps]

zonsverduisteringsubstantief
{f}

solipsism (self-absorption)
noun
[UK: ˈsɒ.lɪp.sɪ.zəm]
[US: ˈsɒ.lɪp.sɪ.zəm]

zelfingenomenheidsubstantief

solipsism (theory)
noun
[UK: ˈsɒ.lɪp.sɪ.zəm]
[US: ˈsɒ.lɪp.sɪ.zəm]

solipsismesubstantief
{n}

tie clip (clip to hold tie)
noun

dasspeldsubstantief
{f}

tulip [tulips] (plant)
noun
[UK: ˈtjuː.lɪp]
[US: ˈtuː.ləp]

tulpsubstantief
{f}

upper lip [upper lips] noun
[UK: ˈʌ.pə(r) lɪp]
[US: ˈʌ.pər ˈlɪp]

bovenlipsubstantief

vernier caliper (measuring instrument)
noun

schuifmaatsubstantief
{f}

vilipend (to treat (something) as inconsequential or worthless, see also: despise)
verb
[UK: ˈvɪ.lɪ.pend]
[US: ˈvɪ.lə.ˌpend]

verachtenwerkwoord

white-flippered penguin (Eudyptula minor albosignata)
noun

witvleugelpinguïnsubstantief
{m}

123