Angol-Holland szótár »

lien hollandul

AngolHolland
lien [liens] (right to take and hold debtor’s property)
noun
[UK: lɪən]
[US: ˈliːn]

retentierechtsubstantief
{n}

abalienate (to transfer the title of)
verb

abaliënerenwerkwoord

abalienation (act of abalienating)
noun

abaliënatiesubstantief
{m}

alien [aliens] (foreigner)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

allochtoonsubstantief
{m}

buitenlandersubstantief
{m}

vluchtelingsubstantief
{m}

vluchtelingesubstantief
{f}

alien [aliens] (life form of non-Earth origin)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

aliensubstantief
{m}

ruimtewezensubstantief
{n}

alien (not belonging to the same country)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

allochtoonbijvoeglijk naamwoord

buitenlandsbijvoeglijk naamwoord

alien [aliens] (person, etc. from outside)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

vreemdelingsubstantief
{m}

vreemdelingesubstantief
{f}

alien (pertaining to extraterrestrial life)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

buitenaardsbijvoeglijk naamwoord

alien (very unfamiliar, strange)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

vreemdbijvoeglijk naamwoord

alienate [alienated, alienating, alienates] (to convey or transfer)
verb
[UK: ˈeɪ.liə.neɪt]
[US: ˈeɪ.ljə.ˌnet]

vervreemdenwerkwoord

alienation [alienations] (emotional isolation or dissociation)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdingsubstantief

alienation [alienations] (the act of alienating)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdensubstantief

alienation [alienations] (the state of being alienated)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdsubstantief

client [clients] (a customer or receiver of services)
noun
[UK: ˈklaɪənt]
[US: ˈklaɪənt]

cliëntsubstantief
{m} {f}

klantsubstantief
{m} {f}

client [clients] (computing: the role of a computer application or system)
noun
[UK: ˈklaɪənt]
[US: ˈklaɪənt]

clientsubstantief
{m}

client state (state that is subordinate)
noun
[UK: ˈklaɪənt steɪt]
[US: ˈklaɪənt ˈsteɪt]

cliëntstaatsubstantief

clientele [clienteles] (body of clients who frequent an establishment)
noun
[UK: ˌkliːən.ˈtel]
[US: ˌklaɪən.ˈtel]

klantengroepsubstantief
{m} {f}

ebullient (agitated)
adjective
[UK: ɪ.ˈbʌ.lɪənt]
[US: ə.ˈbʊ.ljənt]

uitbundigbijvoeglijk naamwoord

ebullient (enthusiastic)
adjective
[UK: ɪ.ˈbʌ.lɪənt]
[US: ə.ˈbʊ.ljənt]

uitgelatenbijvoeglijk naamwoord

emollient (Soothing; mollifying)
adjective
[UK: i.ˈmɒ.liənt]
[US: i.ˈmɒ.liənt]

verzachtendbijvoeglijk naamwoord

inalienable (incapable of being alienated, surrendered, or transferred to another; not alienable)
adjective
[UK: ˌɪn.ˈeɪ.lɪə.nəb.l̩]
[US: ˌɪ.ˈneɪ.ljə.nəb.l̩]

onvervreemdbaarbijvoeglijk naamwoord

Pliensbachian (a subdivision of the Jurassic period)
proper noun

Pliensbachieneigennam

resilience (mental ability)
noun
[UK: rɪ.ˈzɪ.lɪəns]
[US: rə.ˈzɪ.liəns]

herstellingsvermogensubstantief
{n}

veerkrachtsubstantief
{c}

resilient (able to withstand force without cracking; elastic)
adjective
[UK: rɪ.ˈzɪ.lɪənt]
[US: rə.ˈzɪ.ljənt]

flexibelbijvoeglijk naamwoord

veerkrachtigbijvoeglijk naamwoord

resilient (returning quickly to normal after damaging events or conditions; psychologically or structurally tough)
adjective
[UK: rɪ.ˈzɪ.lɪənt]
[US: rə.ˈzɪ.ljənt]

weerbaarbijvoeglijk naamwoord

salience (condition of being salient)
noun
[UK: ˈseɪ.lɪəns]
[US: ˈseɪ.lɪəns]

karakteristiekesubstantief

opmerkelijkesubstantief

salience (highlight; perceptual prominence, or likelihood of being noticed)
noun
[UK: ˈseɪ.lɪəns]
[US: ˈseɪ.lɪəns]

blikvangersubstantief
{m}

hoogtepuntsubstantief
{n}

salience (relative importance based on context)
noun
[UK: ˈseɪ.lɪəns]
[US: ˈseɪ.lɪəns]

gewichtsubstantief
{n}

salient [salients] (part of a fortification)
noun
[UK: ˈseɪ.lɪənt]
[US: ˈseɪ.liənt]

vestingswerksubstantief

12