Angol-Holland szótár »

isp hollandul

AngolHolland
ISP [ISPs] (Internet service provider)
noun
[UK: ˌaɪˌespˈiː]
[US: ˌaɪˌespˈiː]

internetaanbiedersubstantief
{m}

internetprovidersubstantief
{m}

I spy with my little eye (phrase used in the game I spy)
phrase

ik ziephrase

ik zie wat jij niet zietphrase

bisphenol A noun

bisfenol Asubstantief

Chinese whispers (game)
noun

doorfluistertjesubstantief
{n}

crispbread [crispbreads] (Nordic-style flat dry bread)
noun

knäckebrödsubstantief

disparage (marriage)
noun
[UK: dɪ.ˈspæ.rɪdʒ]
[US: ˌdɪ.ˈspe.rɪdʒ]

getrouwd/huwelijk onder zijn/haar standsubstantief

disparage [disparaged, disparaging, disparages] (to dishonor by a comparison)
verb
[UK: dɪ.ˈspæ.rɪdʒ]
[US: ˌdɪ.ˈspe.rɪdʒ]

onterenwerkwoord

disparage [disparaged, disparaging, disparages] (to match unequally)
verb
[UK: dɪ.ˈspæ.rɪdʒ]
[US: ˌdɪ.ˈspe.rɪdʒ]

vernederenwerkwoord

disparate (composed of inherently different elements)
adjective
[UK: ˈdɪ.spə.rət]
[US: ˈdɪ.spə.rət]

duidelijk verschillendbijvoeglijk naamwoord

onsamenhangendbijvoeglijk naamwoord

disparity [disparities] (the state of being unequal; difference)
noun
[UK: dɪ.ˈspæ.rɪ.ti]
[US: ˌdɪ.ˈspe.rə.ti]

onevenredigheidsubstantief

ongelijkheidsubstantief

dispatch [dispatched, dispatching, dispatches] (to send with promptness)
verb
[UK: dɪ.ˈspætʃ]
[US: ˌdɪ.ˈspætʃ]

verzendenwerkwoord

dispel [dispelled, dispelling, dispels] (to drive away by scattering)
verb
[UK: dɪ.ˈspel]
[US: ˌdɪ.ˈspel]

verdrijvenwerkwoord

verjagenwerkwoord

dispensable (able to be done without; able to be expended; easily replaced)
adjective
[UK: dɪ.ˈspen.səb.l̩]
[US: ˌdɪ.ˈspen.səb.l̩]

misbaarbijvoeglijk naamwoord

onnodigbijvoeglijk naamwoord

overbodigbijvoeglijk naamwoord

dispensary [dispensaries] (institution that dispenses medical supplies and advice)
noun
[UK: dɪ.ˈspen.sə.ri]
[US: ˌdɪ.ˈspen.sə.ri]

gezondheidscentrumsubstantief
{n}

klinieksubstantief
{f}

dispensary [dispensaries] (office for dispensing drugs)
noun
[UK: dɪ.ˈspen.sə.ri]
[US: ˌdɪ.ˈspen.sə.ri]

apotheeksubstantief
{f}

dispensation [dispensations] (act of dispensing)
noun
[UK: ˌdɪ.spen.ˈseɪʃ.n̩]
[US: ˌdɪ.spən.ˈseɪʃ.n̩]

bedelingsubstantief

uitdelingsubstantief

dispensation [dispensations] (relaxation of a law in a particular case)
noun
[UK: ˌdɪ.spen.ˈseɪʃ.n̩]
[US: ˌdɪ.spən.ˈseɪʃ.n̩]

dispensatiesubstantief
{f}

dispense [dispensed, dispensing, dispenses] (to issue, distribute, or give out)
verb
[UK: dɪ.ˈspens]
[US: ˌdɪ.ˈspens]

uitdelenwerkwoord

uitgevenwerkwoord

verdelenwerkwoord

dispense [dispensed, dispensing, dispenses] (to supply or make up a medicine or prescription)
verb
[UK: dɪ.ˈspens]
[US: ˌdɪ.ˈspens]

doserenwerkwoord

dispense [dispensed, dispensing, dispenses] verb
[UK: dɪ.ˈspens]
[US: ˌdɪ.ˈspens]

afschaffenwerkwoord

dispersal [dispersals] (the act or result of dispersing or scattering)
noun
[UK: dɪ.ˈspɜːs.l̩]
[US: ˌdɪ.ˈspɝː.sl̩]

spreidingsubstantief
{f}

disperse [dispersed, dispersing, disperses] (to scatter)
verb
[UK: dɪ.ˈspɜːs]
[US: ˌdɪ.ˈspɝːs]

verbreidenwerkwoord

dispirit [dispirited, dispiriting, dispirits] (Lower the morale of)
verb
[UK: dɪ.ˈspɪ.rɪt]
[US: dɪ.ˈspɪ.rɪt]

ontmoedigenwerkwoord

displace [displaced, displacing, displaces] (to move something or someone)
verb
[UK: dɪs.ˈpleɪs]
[US: ˌdɪ.ˈspleɪs]

onthemenwerkwoord

display [displays] (a device for visual presentation for sales promotion)
noun
[UK: dɪ.ˈspleɪ]
[US: ˌdɪ.ˈspleɪ]

verkoopstandaardsubstantief
{m}

display [displays] (electronic screen)
noun
[UK: dɪ.ˈspleɪ]
[US: ˌdɪ.ˈspleɪ]

beeldschermsubstantief
{n}

displaysubstantief
{n}

display [displays] (spectacle)
noun
[UK: dɪ.ˈspleɪ]
[US: ˌdɪ.ˈspleɪ]

spektakelsubstantief
{n}

display [displayed, displaying, displays] (to show conspicuously)
verb
[UK: dɪ.ˈspleɪ]
[US: ˌdɪ.ˈspleɪ]

tonenwerkwoord

12