Angol-Holland szótár »

hi hollandul

AngolHolland
hi (friendly, informal greeting)
interjection
[UK: haɪ]
[US: ˈhaɪ]

hallointerjection

hoiinterjection

hi-hat (drum kit part)
noun
[UK: haɪ hæt]
[US: ˈhaɪ ˈhæt]

hihatsubstantief
{m}

hiatus [hiatuses] (gap in a series)
noun
[UK: haɪ.ˈeɪ.təs]
[US: haˈjeɪ.təs]

hiaatsubstantief
{n}

lacunesubstantief
{n}

hiatus [hiatuses] (interruption, break or pause)
noun
[UK: haɪ.ˈeɪ.təs]
[US: haˈjeɪ.təs]

gatsubstantief
{n}

interruptiesubstantief
{n}

onderbrekingsubstantief
{n}

pauzesubstantief
{n}

hiatus [hiatuses] (vacation)
noun
[UK: haɪ.ˈeɪ.təs]
[US: haˈjeɪ.təs]

vakantiesubstantief
{n}

hibernate [hibernated, hibernating, hibernates] (spend winter time in a dormant or inactive state)
verb
[UK: ˈhaɪ.bə.neɪt]
[US: ˈhaɪ.bər.ˌnet]

een winterslaap houdenwerkwoord

overwinterenwerkwoord

hibernation [hibernations] ((biology) state of minimum power consumption, inactivity and metabolic depression during winter)
noun
[UK: ˌhaɪ.bə.ˈneɪʃ.n̩]
[US: ˌhaɪ.bər.ˈneɪʃ.n̩]

hibernatiesubstantief
{f}

winterslaapsubstantief
{m}

hibiscus [hibiscuses] (flower)
noun
[UK: hɪ.ˈbɪ.skəs]
[US: hɪ.ˈbɪ.skəs]

hibiscussubstantief
{m}

koraalmalvesubstantief
{m}

tuinhibiscussubstantief
{m}

hiccup [hiccups] (minor setback)
noun
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

tegenvallersubstantief
{m}

hiccup [hiccups] (spasm of the diaphragm)
noun
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

hiksubstantief
{m}

hiccup [hiccupped, hiccupping, hiccups] (to hiccup)
verb
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

hikkenwerkwoord

hiccups (the condition of having hiccup spasms)
noun
[UK: ˈhɪkʌps]
[US: ˈhɪkʌps]

hiksubstantief
{m}

hick [hicks] (country yokel or hillbilly)
noun
[UK: hɪk]
[US: ˈhɪk]

boersubstantief
{m}

boerenkinkelsubstantief
{m}

boerenlulsubstantief
{m}

boerenpummelsubstantief
{m}

hickey (bruise-like mark, see also: love bite)
noun
[UK: ˈhɪk.i]
[US: ˈhɪk.i]

zuigpleksubstantief
{f}

zuigvleksubstantief
{f}

hickey (referring to an object whose name is unknown or cannot be recalled)
noun
[UK: ˈhɪk.i]
[US: ˈhɪk.i]

dingsubstantief
{n}

spulsubstantief
{n}

hickey (swelling in a tissue area)
noun
[UK: ˈhɪk.i]
[US: ˈhɪk.i]

knobbelsubstantief
{m}

zwellingsubstantief
{f}

hickory [hickories] (tree of genus Carya or Annamocarya)
noun
[UK: ˈhɪk.ə.ri]
[US: ˈhɪk.ə.ri]

hickorysubstantief

hide [hid, hidden, hiding, hides] ((intransitive) put oneself in a place where one will be harder to find)
verb
[UK: haɪd]
[US: ˈhaɪd]

zich verbergenwerkwoord

zich verstoppenwerkwoord

zich wegstoppenwerkwoord

hide [hid, hidden, hiding, hides] ((transitive) put in a place where it will be harder to discover)
verb
[UK: haɪd]
[US: ˈhaɪd]

verbergenwerkwoord

verstekenwerkwoord

verstoppenwerkwoord

wegstoppenwerkwoord

hidden (obscure)
adjective
[UK: ˈhɪd.n̩]
[US: ˈhɪd.n̩]

obscuurbijvoeglijk naamwoord

12