Angol-Holland szótár »

helm hollandul

AngolHolland
helm [helms] (member of a vessel’s crew in charge of steering the vessel, see also: helmsman; helmswoman)
noun
[UK: helm]
[US: ˈhelm]

roergangersubstantief
{m}

stuurmansubstantief
{m}

helm [helms] (position of control or leadership)
noun
[UK: helm]
[US: ˈhelm]

roersubstantief
{n}

helm [helms] (tiller (or, in a large ship, the wheel) which is used to control the rudder of a marine vessel; entire steering apparatus of a vessel)
noun
[UK: helm]
[US: ˈhelm]

helmstoksubstantief
{m} {f}

helmet [helmets] (protective head covering)
noun
[UK: ˈhel.mɪt]
[US: ˈhel.mət]

helmsubstantief
{m}

helmeted (wearing a helmet)
adjective
[UK: ˈhel.mɪ.tɪd]
[US: ˈhel.mə.təd]

gehelmdbijvoeglijk naamwoord

helmsman [helmsmen] (person responsible for steering a ship)
noun
[UK: ˈhelmz.mən]
[US: ˈhelmz.ˌmæn]

roergangersubstantief
{m}

stuurmansubstantief
{m}

anthelmintic (destructive to parasitic intestinal worms)
adjective
[UK: ˌanθɪlmˈɪntɪk]
[US: ˌænθɪlmˈɪntɪk]

ontwormendbijvoeglijk naamwoord

wormdodendbijvoeglijk naamwoord

bicycle helmet (helmet worn while riding a bicycle)
noun

fietshelmsubstantief
{m}

crash helmet (helmet for motorcyclists)
noun
[UK: kræʃ ˈhel.mɪt]
[US: ˈkræʃ ˈhel.mət]

valhelmsubstantief
{m}

overwhelm [overwhelmed, overwhelming, overwhelms] (to overpower, crush)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈwelm]
[US: ˌoʊv.ə.ˈwelm]

overmannenwerkwoord

overweldigenwerkwoord

overwhelming (overpowering)
adjective
[UK: ˌəʊv.ə.ˈwelm.ɪŋ]
[US: ˌoʊv.ə.ˈwelm.ɪŋ]

overweldigendbijvoeglijk naamwoord

safety helmet (type of helmet)
noun
[UK: ˈseɪf.ti ˈhel.mɪt]
[US: ˈseɪf.ti ˈhel.mət]

veiligheidshelmsubstantief
{m}

underwhelm [underwhelmed, underwhelming, underwhelms] (fail to impress)
verb
[UK: ˌʌndəwˈelm]
[US: ˌʌndɚwˈelm]

teleurstellenwerkwoord

underwhelming (failing to interest)
adjective

tegenvallendbijvoeglijk naamwoord

Wilhelmina (female form of William)
proper noun
[UK: ˌwɪl.hel.ˈmiː.nə]
[US: ˌwɪl.hel.ˈmiː.nə]

Wilhelminaeigennam