Angol-Holland szótár »

habit hollandul

AngolHolland
habit [habits] (action performed repeatedly and automatically, usually without awareness)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

automatismesubstantief
{n}

habit [habits] (addiction)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

verslavingsubstantief
{f}

habit [habits] (an action done on a regular basis)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

gewoontesubstantief
{f}

habit (clothe)
verb
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

zich kledenwerkwoord

habit [habits] (long piece of clothing worn by monks and nuns)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

habijtsubstantief
{n}

pijsubstantief
{m}

habit [habits] (outward appearance; attire; dress)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

kledijsubstantief
{f}

kledingsubstantief
{f}

habit [habits] (piece of clothing worn uniformly for a specific activity)
noun
[UK: ˈhæ.bɪt]
[US: ˈhæ.bət]

tenuesubstantief
{n}

uniformsubstantief
{n}

habitable (where humans or other animals can live)
adjective
[UK: ˈhæ.bɪ.təb.l̩]
[US: ˈhæ.bə.təb.l̩]

bewoonbaarbijvoeglijk naamwoord

bewoonbarebijvoeglijk naamwoord

habitat [habitats] (natural conditions in which a plant or animal lives)
noun
[UK: ˈhæ.bɪ.tæt]
[US: ˈhæ.bə.ˌtæt]

habitatsubstantief
{n}

leefgebiedsubstantief

habitation [habitations] (the act of inhabitating)
noun
[UK: ˌhæ.bɪ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌhæ.bə.ˈteɪʃ.n̩]

bewoningsubstantief
{f}

habituation [habituations] (act of habituating, or accustoming)
noun
[UK: hə.ˌbɪ.tʃʊ.ˈeɪʃ.n̩]
[US: hə.ˌbɪ.tʃʊ.ˈeɪʃ.n̩]

gewenningsubstantief
{f}

cohabit [cohabited, cohabiting, cohabits] (live together as if married)
verb
[UK: kəʊ.ˈhæ.bɪt]
[US: koʊ.ˈhæ.bɪt]

hokkenwerkwoord

samenlevenwerkwoord

samenwonenwerkwoord

drop like a bad habit verb

als een baksteen laten vallenwerkwoord

eating habit (regular consumption of certain foods)
noun

eetgewoontesubstantief
{f}

inhabit [inhabited, inhabiting, inhabits] (to live or reside in some place)
verb
[UK: ɪn.ˈhæ.bɪt]
[US: ˌɪn.ˈhæ.bət]

wonenwerkwoord

inhabitant [inhabitants] (someone or thing who lives in a place)
noun
[UK: ɪn.ˈhæ.bɪ.tənt]
[US: ˌɪn.ˈhæ.bə.tənt]

bewonersubstantief
{m}

bewoonstersubstantief
{f}

inwonersubstantief
{m}

inwoonstersubstantief
{f}

inhabited (having inhabitants)
adjective
[UK: ɪn.ˈhæ.bɪ.tɪd]
[US: ˌɪn.ˈhæ.bə.təd]

bewoondbijvoeglijk naamwoord

kick the habit (to quit an addiction)
verb

afkickenwerkwoord

uninhabitable (not inhabitable)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈhæ.bɪ.təb.l̩]
[US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈhæ.bə.təb.l̩]

onbewoonbaarbijvoeglijk naamwoord

uninhabited (not inhabited)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈhæ.bɪ.tɪd]
[US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈhæ.bə.təd]

onbewoondbijvoeglijk naamwoord

Wahhabite (follower of Wahhabism)
noun

wahabietsubstantief
{m}