Angol-Holland szótár »

get hollandul

AngolHolland
on your mark, get set, go (three-command start of racing)
phrase
[UK: ɒn jɔː(r) mɑːk ˈɡet set ɡəʊ]
[US: ɑːn ˈjɔːr ˈmɑːrk ˈɡet ˈset ˈɡoʊ]

klaarphrase

op uw plaatsenphrase

parget (gypsum)
noun
[UK: ˈpɑː.dʒɪt]
[US: ˈpɑːr.dʒɪt]

gipssubstantief
{n}

parget (to coat with gypsum)
verb
[UK: ˈpɑː.dʒɪt]
[US: ˈpɑːr.dʒɪt]

gipsenwerkwoord

Rouget's rail (bird)
noun

Rougets ralsubstantief
{f}

snitches get stitches (people who snitch or tattle will in return receive repercussions)
phrase

die gaatphrase

wie praatphrase

target [targets] (butt or mark to shoot at)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt]
[US: ˈtɑːr.ɡət]

schietschijfsubstantief
{f}

target [targets] (goal or objective)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt]
[US: ˈtɑːr.ɡət]

doelsubstantief
{n}

target audience (group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ˈɔː.diəns]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈɑː.diəns]

doelgroepsubstantief
{m} {f}

target group (group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ɡruːp]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈɡruːp]

doelgroepsubstantief
{m} {f}

target language (language into which a translation is done)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]

doeltaalsubstantief

the early bird gets the worm (whoever arrives first has the best chance of success)
phrase
[UK: ðə ˈɜː.li bɜːd ˈɡets ðə wɜːm]
[US: ðə ˈɝː.li ˈbɝːd ˈɡets ðə ˈwɝːm]

morgenstond heeft goud in de mondphrase

together (at the same time, in the same place)
adverb
[UK: tə.ˈɡe.ðə(r)]
[US: tə.ˈɡe.ðər]

samenbijwoord

tezamenbijwoord

together (into one place)
adverb
[UK: tə.ˈɡe.ðə(r)]
[US: tə.ˈɡe.ðər]

bij elkaarbijwoord

bijeenbijwoord

together adverb
[UK: tə.ˈɡe.ðə(r)]
[US: tə.ˈɡe.ðər]

ineenbijwoord

unforgettable (very difficult or impossible to forget)
adjective
[UK: ˌʌn.fə.ˈɡe.təb.l̩]
[US: ˌʌn.fər.ˈɡe.təb.l̩]

onvergetelijkbijvoeglijk naamwoord

vegetable (a plant raised for some edible part of it)
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩]

gewas{n}

groente{f}

vegetable (any plant)
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩]

plant{m} {f}

vegetable (of or relating to plants)
adjective
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩]

plantaardigbijvoeglijk naamwoord

planten-bijvoeglijk naamwoord

vegetable (of or relating to vegetables)
adjective
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩]

groente-bijvoeglijk naamwoord

vegetable garden noun
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩ ˈɡɑːd.n̩]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩ ˈɡɑːr.dn̩]

groentetuinsubstantief
{m}

moestuinsubstantief
{m}

vegetable lamb (legendary plant believed to grow sheep from its branches)
noun

barometzsubstantief
{n}

plantaardige lam van Tartarijesubstantief
{n}

vegetable oil [vegetable oils] (oil produced from plants)
noun
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩ ɔɪl]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩ ˌɔɪl]

plantaardige oliesubstantief
{f}

plantenoliesubstantief
{f}

vegetable soup (soup made from mixed vegetables)
noun
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩ suːp]
[US: ˈvedʒ.təb.l̩ ˈsuːp]

groentesoepsubstantief
{m} {f}

vegetal (pertaining to vegetables or plants)
adjective
[UK: ˈve.dʒə.təl]
[US: ˈve.dʒə.təl]

plantaardigbijvoeglijk naamwoord

vegetaalbijvoeglijk naamwoord

vegetarian [vegetarians] (person who does not eat any animal flesh)
noun
[UK: ˌve.dʒɪ.ˈteə.rɪən]
[US: ˌve.dʒə.ˈte.riən]

vegetariërsubstantief
{m}

vegetarian [vegetarians] (plant-eating animal)
noun
[UK: ˌve.dʒɪ.ˈteə.rɪən]
[US: ˌve.dʒə.ˈte.riən]

herbivoorsubstantief
{m}

vegetarian (relating to the type of diet eaten by vegetarians)
adjective
[UK: ˌve.dʒɪ.ˈteə.rɪən]
[US: ˌve.dʒə.ˈte.riən]

vegetarischbijvoeglijk naamwoord

vegetarianism (practice of following a vegetarian diet)
noun
[UK: ˌve.dʒə.ˈteə.riən]
[US: ˌve.dʒə.ˈte.riə.ˌnɪ.zəm]

vegetarismesubstantief
{n}

vegetation [vegetations] (plants)
noun
[UK: ˌve.dʒɪ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌve.dʒə.ˈteɪʃ.n̩]

begroeiingsubstantief
{f}

vegetatiesubstantief
{f}

2345