Angol-Holland szótár »

fold hollandul

AngolHolland
fold [folded, folding, folds] (bend (thin material) over)
verb
[UK: fəʊld]
[US: foʊld]

vouwenwerkwoord

fold [folds] (bend or crease)
noun
[UK: fəʊld]
[US: foʊld]

plooisubstantief
{m} {f}

vouwsubstantief
{c}

fold [folded, folding, folds] (give way on a point or in an argument)
verb
[UK: fəʊld]
[US: foʊld]

zich gewonnen gevenwerkwoord

fold [folded, folding, folds] (make the proper arrangement (in a thin material) by bending)
verb
[UK: fəʊld]
[US: foʊld]

plooienwerkwoord

folder [folders] (organizer)
noun
[UK: ˈfəʊl.də(r)]
[US: ˈfoʊl.də(r)]

hechtmapsubstantief
{f}

mapsubstantief
{f}

folding chair (a light portable chair)
noun
[UK: ˈfəʊld.ɪŋ tʃeə(r)]
[US: ˈfoʊld.ɪŋ ˈtʃer]

klapstoelsubstantief
{m}

vouwstoelsubstantief
{m}

-fold (used to make adjectives)

-voudig

blindfold (a covering, usually a bandage, for the eyes)
noun
[UK: ˈblaɪnd.fəʊld]
[US: ˈblaɪndfoʊld]

blinddoeksubstantief

bonefolder (A dull-edged hand tool used to fold and crease)
noun

vouwbeensubstantief
{n}

centerfold (large photograph printed on this sheet)
noun
[UK: ˈsen.tərˌfold]
[US: ˈsen.tərˌfold]

pin-upsubstantief
{m} {f}

centerfold (sexually attractive person)
noun
[UK: ˈsen.tərˌfold]
[US: ˈsen.tərˌfold]

vampsubstantief
{f}

centerfold (single sheet of paper that forms the middle two pages of a magazine)
noun
[UK: ˈsen.tərˌfold]
[US: ˈsen.tərˌfold]

middenbladsubstantief
{n}

eightfold (by a factor of eight)
adverb
[UK: ˈeɪtˌfold]
[US: ˈeɪtˌfold]

achtvoudigbijwoord

fivefold (in fives)
adjective
[UK: ˈfaɪv.fəʊld]
[US: ˈfaɪvfoʊld]

vijfvoudigbijvoeglijk naamwoord

fourfold (comprised of four individual members)
adjective
[UK: ˈfɔː.fəʊld]
[US: ˈfɔːfoʊld]

vierdeligbijvoeglijk naamwoord

vierledigbijvoeglijk naamwoord

fourfold (four times as great)
adjective
[UK: ˈfɔː.fəʊld]
[US: ˈfɔːfoʊld]

viervoudigbijvoeglijk naamwoord

fourfold verb
[UK: ˈfɔː.fəʊld]
[US: ˈfɔːfoʊld]

verviervoudigenwerkwoord

manifold [manifolds] (locally Euclidean space)
noun
[UK: ˈmæ.nɪ.fəʊld]
[US: ˈmæ.nɪfoʊld]

variëteitsubstantief
{f}

manifold (various in kind or quality)
adjective
[UK: ˈmæ.nɪ.fəʊld]
[US: ˈmæ.nɪfoʊld]

diversbijvoeglijk naamwoord

talrijkbijvoeglijk naamwoord

veelvoudigbijvoeglijk naamwoord

veelvuldigbijvoeglijk naamwoord

scaffold [scaffolds] (platform for executions)
noun
[UK: ˈskæ.fəʊld]
[US: ˈskæfoʊld]

schavotsubstantief
{n}

scaffold [scaffolded, scaffolding, scaffolds] (set up scaffolding)
verb
[UK: ˈskæ.fəʊld]
[US: ˈskæfoʊld]

een stelling bouwenwerkwoord

scaffold [scaffolds] (structure made of scaffolding for workers to stand on)
noun
[UK: ˈskæ.fəʊld]
[US: ˈskæfoʊld]

stellingsubstantief
{f}

scaffolder [scaffolders] (a person who erects and dismantles scaffolding)
noun
[UK: ˈskæfəldə ]
[US: ˈskæfəldər ]

steigerbouwersubstantief
{m}

scaffolding (system of tubes or poles used to support people and material)
noun
[UK: ˈskæ.fəld.ɪŋ]
[US: ˈskæ.fəld.ɪŋ]

steigersubstantief
{c}

sevenfold (by a factor of seven (adverb))
adverb
[UK: ˈse.vən.fəʊld]
[US: ˈse.vənfoʊld]

zevenmaalbijwoord

sevenfold (multiplied by seven (adjective))
adjective
[UK: ˈse.vən.fəʊld]
[US: ˈse.vənfoʊld]

zevenvoudigbijvoeglijk naamwoord

sheepfold (enclosure)
noun
[UK: ˈʃiːp.fəʊld]
[US: ˈʃiːpfoʊld]

schaapskooisubstantief
{f}

schapenstalsubstantief
{m}

tenfold (by ten times as much)
adverb
[UK: ˈten.fəʊld]
[US: ˈtenfoʊld]

vertienvoudigenbijwoord

twofold (double)
adjective
[UK: ˈtuː.fəʊld]
[US: ˈtuːfoʊld]

tweeledigbijvoeglijk naamwoord

tweevoudigbijvoeglijk naamwoord

twofold (in a double degree)
adverb
[UK: ˈtuː.fəʊld]
[US: ˈtuːfoʊld]

tweevoudigbijwoord

unfold [unfolded, unfolding, unfolds] (To reveal)
verb
[UK: ʌn.ˈfəʊld]
[US: ʌnˈfoʊld]

onthullenwerkwoord

12