Angol-Holland szótár »

east hollandul

AngolHolland
Easter Island (Island in the Pacific)
proper noun

Paaseilandeigennam
{n}

Easter Monday (Monday after Easter Sunday)
proper noun
[UK: ˈiː.stə(r) ˈmʌnd.eɪ]
[US: ˈiː.stər ˈmʌnd.eɪ]

tweede paasdageigennam

Easter Sunday proper noun

eerste paasdag paaszondageigennam

eastern (related to the east)
adjective
[UK: ˈiː.stən]
[US: ˈiː.stərn]

oostelijkbijvoeglijk naamwoord

Eastern Bloc (the largely Communist countries of the eastern world)
proper noun
[UK: ˈiː.stən blɒk]
[US: ˈiː.stərn ˈblɑːk]

Oostblokeigennam
{n}

eastern buzzard (Buteo japonicus)
noun

Japanse buizerdsubstantief

Eastern Europe proper noun
[UK: ˈiː.stən ˈjʊə.rəp]
[US: ˈiː.stərn ˈjʊ.rəp]

Oost-Europaeigennam
{n}

Eastern European (Eastern European person)
noun
[UK: ˈiː.stən ˌjʊə.rə.ˈpɪən]
[US: ˈiː.stərn ˌjʊ.rə.ˈpiːən]

Oost-Europeaansubstantief
{m}

Oost-Europesesubstantief
{f}

Eastern European adjective
[UK: ˈiː.stən ˌjʊə.rə.ˈpɪən]
[US: ˈiː.stərn ˌjʊ.rə.ˈpiːən]

Oost-Europeesbijvoeglijk naamwoord

eastern imperial eagle (Aquila heliaca)
noun

keizerarendsubstantief
{m}

oostelijke keizerarendsubstantief
{m}

Eastern Orthodox (pertaining to the Eastern Orthodox Church)
adjective

oosters-orthodoxbijvoeglijk naamwoord

easterner [easterners] (a native or inhabitant of the east)
noun
[UK: ˈiː.stə.nə(r)]
[US: ˈiː.stər.nər]

oosterlingsubstantief
{m}

easternmost (farthest east)
adjective
[UK: ˈiː.stən.məʊst]
[US: ˈiː.stənmoʊst]

oostelijkstbijvoeglijk naamwoord

Eastertide (Eastertime)
noun
[UK: ˈiː.stə.ˈtaɪd]
[US: ˈiː.stər.ˌtaɪd]

paastijdsubstantief
{m}

Eastertime noun

paastijdsubstantief
{m}

easting noun
[UK: ˈiː.stɪŋ]
[US: ˈiː.stɪŋ]

Oostwaardesubstantief

eastward (towards the east)
adverb
[UK: ˈiːs.twəd]
[US: ˈiːs.twərd]

oostwaartsbijwoord

abreast (informed)
adverb
[UK: ə.ˈbrest]
[US: ə.ˈbrest]

bekendbijwoord

goed ingelichtbijwoord

met zijn tijd meebijwoord

op de hoogtebijwoord

welingelichtbijwoord

abreast (side by side)
adverb
[UK: ə.ˈbrest]
[US: ə.ˈbrest]

naast elkaarbijwoord

zij aan zijbijwoord

abreast (up to a certain level or line)
adverb
[UK: ə.ˈbrest]
[US: ə.ˈbrest]

bijblijvenbijwoord

gelijke tred houdendbijwoord

at least (at a lower limit)
preposition
[UK: ət liːst]
[US: ət ˈliːst]

althanspreposition

minstenspreposition

op z'n minstpreposition

tenminstepreposition

beast [beasts] (non-human animal)
noun
[UK: biːst]
[US: ˈbiːst]

beestsubstantief
{n}

diersubstantief
{n}

wild diersubstantief
{n}

beast of burden (animal that carries or pulls a load)
noun
[UK: biːst əv ˈbɜːd.n̩]
[US: ˈbiːst əv ˈbɝː.dn̩]

lastdiersubstantief
{n}

beast of prey (animal)
noun

roofdiersubstantief

beastie [beasties] (beast, animal)
noun
[UK: ˈbiː.sti]
[US: ˈbiː.sti]

beestjesubstantief

breast [breasts] (choice cut of meat from poultry or other animals)
noun
[UK: brest]
[US: ˈbrest]

borststuksubstantief
{n}

breast [breasts] (milk-producing organ)
noun
[UK: brest]
[US: ˈbrest]

borstsubstantief
{f}

123