Angol-Holland szótár »
duo hollandul
| Angol | Holland |
|---|---|
| duo [duos] (twosome, especially musicians) noun [UK: ˈdjuːəʊ] [US: ˈduːo.ʊ] | duosubstantief koppelsubstantief paarsubstantief |
| duodecimo (paper size) noun [UK: ˌdjuːəʊ.ˈde.sɪ.məʊ] [US: duːə.ˈde.səˌˌmo.ʊ] | duodecimosubstantief |
| duodenum [duodenums] (first part of the small intestine) noun [UK: ˌdjuːə.ˈdiː.nəm] [US: duː.ˈɑː.də.nəm] | duodenumsubstantief twaalfvingerige darmsubstantief |
| duotrigintillion (10^99) numeral | sexdeciljardtelwoord |
| arduous (hard to climb) adjective [UK: ˈɑː.djuəs] [US: ˈɑːr.dʒuːəs] | moeilijk te beklimmenbijvoeglijk naamwoord steilbijvoeglijk naamwoord |
| arduous (needing or using up much energy) adjective [UK: ˈɑː.djuəs] [US: ˈɑːr.dʒuːəs] | moeizaambijvoeglijk naamwoord uitputtendbijvoeglijk naamwoord zwaarbijvoeglijk naamwoord |
| assiduous (hard-working, diligent) adjective [UK: ə.ˈsɪ.djuəs] [US: ə.ˈsɪ.dwəs] | betrouwbaarbijvoeglijk naamwoord ijverigbijvoeglijk naamwoord vlijtigbijvoeglijk naamwoord |
| assiduously (in an assiduous manner) adverb [UK: ə.ˈsɪ.djuə.sli] [US: ə.ˈsɪ.dwə.sli] | ijverigbijwoord vlijtigbijwoord volhardendbijwoord |
| deciduous (of or pertaining to trees which lose their leaves in winter or the dry season) adjective [UK: dɪ.ˈsɪ.djʊəs] [US: də.ˈsɪ.dʒuːəs] | bladverliezendbijvoeglijk naamwoord loofverliezendbijvoeglijk naamwoord |
| gastroduodenal (relating to the stomach and duodenum) adjective | gastroduodenaalbijvoeglijk naamwoord |
