Angol-Holland szótár »

dis- hollandul

AngolHolland
dis- (apart)
adjective

ont-bijvoeglijk naamwoord

disable [disabled, disabling, disables] (to deactivate a function of an electronic or mechanical device)
verb
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩]
[US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩]

deactiverenwerkwoord

uitschakelenwerkwoord

disable [disabled, disabling, disables] (to render unable; to take away the ability)
verb
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩]
[US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩]

onmogelijk makenwerkwoord

disabled (having a disability)
adjective
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩d]
[US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩d]

gehandicaptbijvoeglijk naamwoord

invalidebijvoeglijk naamwoord

mindervalidebijvoeglijk naamwoord

disabled (made incapable of use or action)
adjective
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩d]
[US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩d]

onklaarbijvoeglijk naamwoord

uitgeschakeldbijvoeglijk naamwoord

disabled (the disabled collectively)
noun
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩d]
[US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩d]

gehandicaptensubstantief

invalidensubstantief

disabuse [disabused, disabusing, disabuses] (free of a misconception)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈbjuːz]
[US: ˌdɪ.sə.ˈbjuːs]

ontdoenwerkwoord

terugbrengen van een dwalingwerkwoord

uit de droom helpenwerkwoord

disadvantage [disadvantages] (weakness)
noun
[UK: ˌdɪ.səd.ˈvɑːn.tɪdʒ]
[US: ˌdɪ.səd.ˈvæn.tɪdʒ]

nadeelsubstantief
{n}

disadvantaged (lacking an advantage relative to another)
adjective
[UK: ˌdɪ.səd.ˈvɑːn.tɪdʒd]
[US: ˌdɪ.səd.ˈvæn.tɪdʒd]

kansarmbijvoeglijk naamwoord

disagree [disagreed, disagreeing, disagrees] (to fail to agree)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈɡriː]
[US: ˌdɪ.sə.ˈɡriː]

het niet eens zijnwerkwoord

het oneens zijnwerkwoord

disagree [disagreed, disagreeing, disagrees] (to fail to conform or correspond with)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈɡriː]
[US: ˌdɪ.sə.ˈɡriː]

niet overeenkomenwerkwoord

niet overeenstemmenwerkwoord

disagreeable (not agreeable, unsuitable)
adjective
[UK: ˌdɪ.sə.ˈɡriːəb.l̩]
[US: ˌdɪ.sə.ˈɡriːəb.l̩]

onaangenaambijvoeglijk naamwoord

disagreement [disagreements] (a condition of not agreeing or concurring)
noun
[UK: ˌdɪ.sə.ˈɡriː.mənt]
[US: ˌdɪ.sə.ˈɡriː.mənt]

niet in overeenstemmingsubstantief

disagreement [disagreements] (an argument or debate)
noun
[UK: ˌdɪ.sə.ˈɡriː.mənt]
[US: ˌdɪ.sə.ˈɡriː.mənt]

meningsverschilsubstantief

verschil van meningsubstantief

disallow [disallowed, disallowing, disallows] (to reject as invalid, untrue, or improper)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈlaʊ]
[US: ˌdɪ.sə.ˈlaʊ]

afkeurenwerkwoord

disambiguate [disambiguated, disambiguating, disambiguates] (remove ambiguities)
verb
[UK: ˌdɪs.æm.ˌbɪɡ.ju.ˈeɪt]
[US: ˌdɪs.æm.ˌbɪɡ.ju.ˈeɪt]

desambiguerenwerkwoord

disambiguation [disambiguations] (removal of ambiguity)
noun
[UK: ˌdɪs.æm.ˌbɪɡ.ju.ˈeɪʃ.n̩]
[US: ˌdɪs.æm.ˌbɪɡ.ju.ˈeɪʃ.n̩]

desambiguatiesubstantief

disappear [disappeared, disappearing, disappears] (to make vanish)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpɪə(r)]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpɪr]

laten verdwijnenwerkwoord

disappear [disappeared, disappearing, disappears] (to vanish)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpɪə(r)]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpɪr]

verdwijnenwerkwoord

verzwindenwerkwoord

disappearance [disappearances] (action of disappearing or vanishing)
noun
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpɪə.rəns]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpɪ.rəns]

verdwijningsubstantief

disappoint [disappointed, disappointing, disappoints] (to displease by underperforming etc.)
verb
[UK: ˌdɪ.səˈpɔɪnt]
[US: ˌdɪ.sə.ˌpɔɪnt]

teleurstellenwerkwoord

disappointed (defeated of hope or expectation)
adjective
[UK: ˌdɪ.səˈpo.ɪn.tɪd]
[US: ˌdɪ.sə.ˌpɔɪn.təd]

teleurgesteldbijvoeglijk naamwoord

disappointing (that disappoints or disappoint)
adjective
[UK: ˌdɪ.səˈpo.ɪnt.ɪŋ]
[US: ˌdɪ.sə.ˌpɔɪnt.ɪŋ]

teleurstellendbijvoeglijk naamwoord

disappointment [disappointments] (circumstance)
noun
[UK: ˌdɪ.səˈpo.ɪnt.mənt]
[US: ˌdɪ.sə.ˌpɔɪnt.mənt]

tegenslagsubstantief

tegenvallersubstantief

disappointment [disappointments] (emotion)
noun
[UK: ˌdɪ.səˈpo.ɪnt.mənt]
[US: ˌdɪ.sə.ˌpɔɪnt.mənt]

teleurstellingsubstantief
{f}

disapprove [disapproved, disapproving, disapproves] ((with of in English) to condemn; to consider wrong or inappropriate)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpruːv]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpruːv]

afkeurenwerkwoord

disarm [disarmed, disarming, disarms] (to deprive of arms)
verb
[UK: dɪs.ˈɑːm]
[US: ˌdɪ.ˈsɑːrm]

ontwapenenwerkwoord

disarmament (the reduction of military forces and armaments)
noun
[UK: dɪs.ˈɑː.mə.mənt]
[US: ˌdɪ.ˈsɑːr.mə.mənt]

ontwapeningsubstantief
{f}

12