Angol | Holland |
---|---|
defect [defected, defecting, defects] (to abandon; to change one's loyalty) verb [UK: dɪ.ˈfekt] [US: ˈdiː.fekt] | deserterenwerkwoord overlopenwerkwoord |
defect [defected, defecting, defects] (to flee one's country and seek asylum) verb [UK: dɪ.ˈfekt] [US: ˈdiː.fekt] | asiel aanvragenwerkwoord |
defection [defections] (act or incidence of defecting) noun [UK: dɪ.ˈfek.ʃn̩] [US: də.ˈfek.ʃn̩] | desertiesubstantief overlopensubstantief |
defective (having one or more defects) adjective [UK: dɪ.ˈfek.tɪv] [US: də.ˈfek.tɪv] | defectiefbijvoeglijk naamwoord gebrekkigbijvoeglijk naamwoord onvolkomenbijvoeglijk naamwoord onvolmaaktbijvoeglijk naamwoord |
defective verb (verb with an incomplete conjugation) noun | defectief werkwoordsubstantief |
defector [defectors] (one who defects) noun [UK: dɪ.ˈfek.tə(r)] [US: də.ˈfek.tər] | deserteursubstantief overlopersubstantief |
birth defect [birth defects] (any of several medical disorders that are present at birth) noun [UK: bɜːθ dɪ.ˈfekt] [US: ˈbɝːθ ˈdiː.fekt] | aangeboren afwijkingsubstantief |