Angol-Holland szótár »

de- hollandul

AngolHolland
de- (reversal, undoing or removing)
adjective

de-bijvoeglijk naamwoord

ont-bijvoeglijk naamwoord

ver-bijvoeglijk naamwoord

de facto (in fact or in practice)
adjective
[UK: ˈdiː.ˈfæk.təʊ]
[US: ˈdiː.ˈfæk.təʊ]

de factobijvoeglijk naamwoord

de jure (by right)
adjective
[UK: diː.ˈdʒʊə.rɪ]
[US: diː.ˈdʒʊə.rɪ]

de jurebijvoeglijk naamwoord

de Klerk proper noun

de Klerkeigennam

De Morgan's law (law of formal logic)
noun

wet van De Morgansubstantief
{f}

de Vries proper noun

de Vrieseigennam

deacon [deacons] (a designated minister of charity in the early Church)
noun
[UK: ˈdiːkən]
[US: ˈdiːkən]

diakensubstantief

deaconess-house (house inhabited by deaconesses)
noun

diaconessenhuissubstantief
{n}

dead [deader, deadest] (no longer alive)
adjective
[UK: ded]
[US: ˈded]

dodebijvoeglijk naamwoord

doodbijvoeglijk naamwoord

gestorvenbijvoeglijk naamwoord

overledenbijvoeglijk naamwoord

dead (time when coldness, darkness, or stillness is most intense)
noun
[UK: ded]
[US: ˈded]

stiltesubstantief
{f}

dead (very, absolutely, extremely, suddenly)
adverb
[UK: ded]
[US: ˈded]

bloed-bijwoord

dood-bijwoord

oer-bijwoord

dead as a dodo (unquestionably dead)
adjective
[UK: ded əz ə ˈdəʊ.dəʊ]
[US: ˈded ˈæz ə ˈdodoʊ]

morsdoodbijvoeglijk naamwoord

dead comet noun

dode komeetsubstantief
{f}

dead drop (location used to pass items between two people in secret)
noun

dode brievenbussubstantief
{m}

dead end (street or path that goes nowhere)
noun
[UK: ded end]
[US: ˈded ˈend]

beluiksubstantief
{m}

dead language (language with no native speakers)
noun
[UK: ded ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]
[US: ˈded ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]

dode taalsubstantief
{f}

dead letter (law or other measure that is no longer enforced)
noun
[UK: ˈded.ˈle.tə]
[US: ˈded.ˈle.tə]

dode lettersubstantief

dead man's switch noun

dodemansknopsubstantief
{m}

dead reckoning (method of estimating the position of a ship or aircraft)
noun
[UK: ˈded.ˈrek.nɪŋ]
[US: ˈded.ˈrek.nɪŋ]

gegist besteksubstantief

dead ringer (someone or something that very closely resembles another; someone or something easily mistaken for another)
noun

evenbeeldsubstantief

Dead Sea (lake in the Middle East)
proper noun
[UK: ded siː]
[US: ˈded ˈsiː]

Dode Zeeeigennam
{f}

deadeye (nautical: wooden disk for tightening shrouds)
noun
[UK: ded aɪ]
[US: ˈded ˈaɪ]

jufferbloksubstantief

deadhead (to remove spent blossoms)
verb
[UK: ˈded.ˌhed]
[US: ˈded.ˌhed]

koppenwerkwoord

deadly [deadlier, deadliest] (lethal)
adjective
[UK: ˈded.li]
[US: ˈded.li]

dodelijkbijvoeglijk naamwoord

deadlift (to lift)
verb

deadliftenwerkwoord

deadline [deadlines] (date on or before which something must be completed)
noun
[UK: ˈded.laɪn]
[US: ˈded.ˌlaɪn]

deadlinesubstantief
{m}

termijnsubstantief
{m}

deadly nightshade (deadly nightshade; Atropa belladonna)
noun
[UK: ˈded.li ˈnaɪ.tʃeɪd]
[US: ˈded.li ˈnaɪ.ˌtʃed]

belladonnasubstantief
{f}

wolfskerssubstantief

deadly sin (any of the seven deadly sins)
noun
[UK: ˈded.li sɪn]
[US: ˈded.li ˈsɪn]

hoofdzondesubstantief
{f}

deadpan (deliberately impassive or expressionless (as a face or look))
adjective
[UK: ˈded.pæn]
[US: ˈded.ˌpæn]

emotieloosbijvoeglijk naamwoord

zonder uitdrukkingbijvoeglijk naamwoord

Deaf (relating to the culture of deaf signers)
adjective
[UK: def]
[US: ˈdef]

doven-bijvoeglijk naamwoord

12