Angol-Holland szótár »

char hollandul

AngolHolland
char [chars] (cleaning woman)
noun
[UK: tʃɑː(r)]
[US: ˈtʃɑːr]

poetsvrouwsubstantief
{f}

werkstersubstantief
{f}

char [charred, charring, chars] (to burn something to charcoal)
verb
[UK: tʃɑː(r)]
[US: ˈtʃɑːr]

verkolenwerkwoord

char siu (style of preparation of barbecued pork)
noun

tja sieuwsubstantief

character [characters] (being in a story)
noun
[UK: ˈkæ.rək.tə(r)]
[US: ˈke.rɪk.tər]

personagesubstantief
{n}

character [characters] (distinguishing feature)
noun
[UK: ˈkæ.rək.tə(r)]
[US: ˈke.rɪk.tər]

karaktersubstantief
{n}

persoonlijkheidsubstantief
{f}

character [characters] (symbol or letter)
noun
[UK: ˈkæ.rək.tə(r)]
[US: ˈke.rɪk.tər]

teken [tekenen]substantief
{n}

character assassination (malicious discourse designed to damage someone's reputation)
noun

karaktermoordsubstantief
{m}

characteristic (being a distinguishing feature of a person or thing)
adjective
[UK: ˌkæ.rək.tə.ˈrɪ.stɪk]
[US: ˌke.rək.tə.ˈrɪ.stɪk]

idiosyncratischbijvoeglijk naamwoord

karakteristiekbijvoeglijk naamwoord

kenmerkendbijvoeglijk naamwoord

characteristic [characteristics] (distinguishing feature)
noun
[UK: ˌkæ.rək.tə.ˈrɪ.stɪk]
[US: ˌke.rək.tə.ˈrɪ.stɪk]

karakteristieksubstantief
{f}

trekjesubstantief
{n}

charcoal (colour)
adjective
[UK: ˈtʃɑːk.əʊl]
[US: ˈtʃɑːkoʊl]

antracietbijvoeglijk naamwoord

charcoal [charcoals] (substance)
noun
[UK: ˈtʃɑːk.əʊl]
[US: ˈtʃɑːkoʊl]

houtskoolsubstantief
{m}

chard (Beta vulgaris subsp. cicla)
noun
[UK: tʃɑːd]
[US: ˈtʃɑːrd]

snijbietsubstantief

charge [charges] (electric charge)
noun
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

ladingsubstantief

charge [charges] (load or burden)
noun
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

lastsubstantief

charge [charges] (military: ground attack)
noun
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

chargesubstantief
{f}

stormaanvalsubstantief
{m}

charge [charged, charging, charges] (to assign a duty to)
verb
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

opdragenwerkwoord

charge [charged, charging, charges] (to formally accuse of a crime)
verb
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

aanklagenwerkwoord

charge [charged, charging, charges] (to place a burden upon, to assign a duty)
verb
[UK: tʃɑːdʒ]
[US: ˈtʃɑːrdʒ]

belastenwerkwoord

chargeback (reversal of an accounting entry)
noun
[UK: tʃɑːdʒ ˈbæk]
[US: ˈtʃɑːrdʒ ˈbæk]

terugvorderingsubstantief
{f}

charger [chargers] (a device that charges or recharges)
noun
[UK: ˈtʃɑː.dʒə(r)]
[US: ˈtʃɑːr.dʒər]

opladersubstantief
{m}

charging point noun

oplaadpuntsubstantief
{n}

chariness (caution)
noun
[UK: ˈtʃeə.rɪ.nɪs]
[US: ˈtʃe.riː.nɪs]

terughoudendheidsubstantief
{n}

voorzichtigheidsubstantief
{f}

chariot [chariots] (vehicle used in warfare)
noun
[UK: ˈtʃæ.rɪət]
[US: ˈtʃe.riət]

strijdwagensubstantief
{m}

charioteer [charioteers] (person who drives a chariot)
noun
[UK: ˌtʃæ.rɪə.ˈtɪə(r)]
[US: ˌtʃæ.rɪə.ˈtɪər]

wagenmennersubstantief
{m}

charism (extraordinary power granted by the Holy Spirit)
noun

charismasubstantief
{n}

charisma [charismata] (personal charm or magnetism)
noun
[UK: kə.ˈrɪz.mə]
[US: kə.ˈrɪz.mə]

charismasubstantief
{n}

charismatic (of, related to, or having charisma)
adjective
[UK: ˌkæ.rɪz.ˈmæ.tɪk]
[US: ke.rəz.ˈmæ.tɪk]

charismatischbijvoeglijk naamwoord

charitable (kind, generous)
adjective
[UK: ˈtʃæ.rɪ.təb.l̩]
[US: ˈtʃe.rə.təb.l̩]

weldadigbijvoeglijk naamwoord

charity [charities] (Christian love)
noun
[UK: ˈtʃæ.rɪ.ti]
[US: ˈtʃe.rə.ti]

naastenliefdesubstantief
{f}

charity [charities] (organization)
noun
[UK: ˈtʃæ.rɪ.ti]
[US: ˈtʃe.rə.ti]

goed doelsubstantief
{n}

liefdadigheidsinstellingsubstantief
{f}

charity [charities] (providing of goods or money)
noun
[UK: ˈtʃæ.rɪ.ti]
[US: ˈtʃe.rə.ti]

liefdadigheidsubstantief
{f}

charivari (mock serenade)
noun
[UK: ˌʃɑː.rɪ.ˈvɑː.ri]
[US: ˌʃɑːr.rɪ.ˈvɑːr.ri]

ketelmuzieksubstantief

12