Angol | Holland |
---|---|
bridle [bridles] (headgear for horse) noun [UK: ˈbraɪd.l̩] [US: ˈbraɪd.l̩] | hoofdstelsubstantief toomsubstantief |
bridle [bridled, bridling, bridles] (to check, restrain) verb [UK: ˈbraɪd.l̩] [US: ˈbraɪd.l̩] | in bedwang houdenwerkwoord intomenwerkwoord |
bridle [bridled, bridling, bridles] (to put a bridle on) verb [UK: ˈbraɪd.l̩] [US: ˈbraɪd.l̩] | breidelenwerkwoord |
bridle [bridled, bridling, bridles] (to show hostility) verb [UK: ˈbraɪd.l̩] [US: ˈbraɪd.l̩] | gepikeerd reagerenwerkwoord zich vijandig opstellenwerkwoord |
bridled tern (Onychoprion anaethetus) noun | brilsternsubstantief |
bridled titmouse (Baeolophus wollweberi) noun | harlekijnmeessubstantief |
unbridled (without restraint or limit) adjective [UK: ˌʌn.ˈbraɪd.l̩d] [US: ən.ˈbraɪd.l̩d] | onbeteugeldbijvoeglijk naamwoord ongebreideldbijvoeglijk naamwoord tomeloosbijvoeglijk naamwoord |