Angol-Holland szótár »

boo hollandul

AngolHolland
bookworm [bookworms] (avid reader)
noun
[UK: ˈbʊ.kwɜːm]
[US: ˈbʊ.ˌkwərm]

boekenwurmsubstantief
{m}

Boolean (logic: pertaining to data items that have values "true" and "false")
adjective
[UK: bˈuːliən]
[US: bˈuːliən]

booleaansbijvoeglijk naamwoord

Boolean (type of variable)
noun
[UK: bˈuːliən]
[US: bˈuːliən]

booleaanse waardesubstantief
{f}

boom [booms] (abrupt, low-pitched sound)
noun
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

boemsubstantief

boom [booms] (period of prosperity)
noun
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

haussesubstantief

hoogconjunctuursubstantief

boom (sound of explosion)
interjection
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

boeminterjection

kaboeminterjection

boom [booms] (spar extending the foot of a sail)
noun
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

gieksubstantief
{m}

boom [boomed, booming, booms] (to be prosperous)
verb
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

bloeienwerkwoord

florerenwerkwoord

boom [boomed, booming, booms] (to make a loud, resonant sound)
verb
[UK: buːm]
[US: ˈbuːm]

donderenwerkwoord

dreunenwerkwoord

boom barrier (gate at level crossing)
noun

slagboomsubstantief
{m}

boom box (portable audio system)
noun

gettoblastersubstantief
{m}

boomerang [boomerangs] (flat curved airfoil)
noun
[UK: ˈbuː.mə.ræŋ]
[US: ˈbuː.mə.ˌræŋ]

boemerangsubstantief
{m}

boomslang (Dispholidus typus)
noun

boomslangsubstantief
{m} {f}

boon [boons] (A blessing or benefit)
noun
[UK: buːn]
[US: ˈbuːn]

voordeelsubstantief

zegensubstantief

boon [boons] (a gift; a benefaction; a grant; a present)
noun
[UK: buːn]
[US: ˈbuːn]

geschenksubstantief

giftsubstantief

boon [boons] (a prayer or petition)
noun
[UK: buːn]
[US: ˈbuːn]

gebedsubstantief

verzoeksubstantief

boon (gay; merry; jovial; convivial)
adjective
[UK: buːn]
[US: ˈbuːn]

minzaambijvoeglijk naamwoord

vrolijkbijvoeglijk naamwoord

boon (kind; bountiful; benign)
adjective
[UK: buːn]
[US: ˈbuːn]

goedaardigbijvoeglijk naamwoord

liefbijvoeglijk naamwoord

boondock (rural area)
noun
[UK: bˈuːndɒk]
[US: bˈuːndɑːk]

buitensubstantief
{m}

kampongsubstantief
{m}

plattelandsubstantief
{n}

boondock (stay in a recreational vehicle)
verb
[UK: bˈuːndɒk]
[US: bˈuːndɑːk]

wildkamperenwerkwoord

boondoggle [boondoggles] (pointless activity)
noun
[UK: ˌbuːn.ˈdɑː.ɡəl]
[US: ˌbuːn.ˈdɑː.ɡəl]

tijdverspillingsubstantief

boor [boors] (a peasant)
noun
[UK: bʊə(r)]
[US: ˈbʊr]

boersubstantief
{m} {f}

boost [boosts] (push from behind)
noun
[UK: buːst]
[US: ˈbuːst]

duwtjesubstantief
{n}

duwtje in de rugsubstantief
{n}

zetjesubstantief
{n}

boost [boosted, boosting, boosts] (to lift or push from behind)
verb
[UK: buːst]
[US: ˈbuːst]

een duwtje gevenwerkwoord

een duwtje in de rug gevenwerkwoord

een zetje gevenwerkwoord

boost [boosted, boosting, boosts] (to steal)
verb
[UK: buːst]
[US: ˈbuːst]

jattenwerkwoord

123