Angol-Holland szótár »

ache hollandul

AngolHolland
pornstache (moustache that resembles one worn by an adult film actor)
noun

pornosnorsubstantief
{m}

preach [preached, preaching, preaches] (give a sermon)
verb
[UK: priːtʃ]
[US: ˈpriːtʃ]

predikenwerkwoord

prekenwerkwoord

verkondigenwerkwoord

preacher [preachers] (one who preaches)
noun
[UK: ˈpriː.tʃə(r)]
[US: ˈpriː.tʃər]

predikantsubstantief
{m}

predikersubstantief
{m}

Rachel (younger daughter of Laban)
proper noun
[UK: ˈreɪ.tʃl̩]
[US: ˈreɪ.tʃl̩]

Racheleigennam

reach [reached, reaching, reaches] (to arrive at by effort)
verb
[UK: riːtʃ]
[US: ˈriːtʃ]

bereikenwerkwoord

reach [reaches] (extended portion of land or water)
noun
[UK: riːtʃ]
[US: ˈriːtʃ]

pand [panden]substantief
{m}

reproach [reproached, reproaching, reproaches] (to criticize or rebuke someone)
verb
[UK: rɪ.ˈprəʊtʃ]
[US: rɪˈproʊtʃ]

berispenwerkwoord

reproach [reproached, reproaching, reproaches] (to disgrace, or bring shame upon someone)
verb
[UK: rɪ.ˈprəʊtʃ]
[US: rɪˈproʊtʃ]

beschamenwerkwoord

reproach [reproaches] (disgrace or shame)
noun
[UK: rɪ.ˈprəʊtʃ]
[US: rɪˈproʊtʃ]

schaamtesubstantief
{f}

schandesubstantief
{f}

reproach [reproaches] (mild rebuke, or an implied criticism)
noun
[UK: rɪ.ˈprəʊtʃ]
[US: rɪˈproʊtʃ]

berispingsubstantief
{f}

Sachertorte (type of chocolate torte)
noun

Sachertortesubstantief
{m}

sachet [sachets] (cheesecloth bag of herbs and/or spices)
noun
[UK: ˈsæ.ʃeɪ]
[US: sæ.ˈʃeɪ]

sachetsubstantief
{n}

semi-detached (house)
noun

twee-onder-een-kappersubstantief

twee-onder-een-kapwoningsubstantief

stomachache [stomachaches] (pain in the abdomen)
noun
[UK: ˈstʌməkeɪk]
[US: ˈstʌməkeɪk]

buikpijnsubstantief
{m} {f}

teacher [teachers] (female who teaches)
noun
[UK: ˈtiː.tʃə(r)]
[US: ˈtiː.tʃər]

docentesubstantief
{f}

leraressubstantief
{f}

onderwijzeressubstantief
{f}

teacher [teachers] (person who teaches)
noun
[UK: ˈtiː.tʃə(r)]
[US: ˈtiː.tʃər]

docentsubstantief
{m}

leerkrachtsubstantief
{m}

leraarsubstantief
{m}

onderwijzersubstantief
{m}

schoolmeestersubstantief
{m}

teacher's desk (teacher's desk, see also: desk)
noun

lessenaarsubstantief
{f}

teach [taught, taught, teaching, teaches] (to pass on knowledge)
verb
[UK: tiːtʃ]
[US: ˈtiːtʃ]

aanlerenwerkwoord

lerenwerkwoord

lesgevenwerkwoord

onderwijzenwerkwoord

toothache [toothaches] (ache in a tooth)
noun
[UK: ˈtuː.θeɪk]
[US: ˈtuː.θeɪk]

kiespijnsubstantief
{f}

tandpijnsubstantief
{f}

trachea [tracheas] (cartilaginous tube)
noun
[UK: trəˈk.iːə]
[US: ˈtreɪk.iə]

luchtpijpsubstantief
{m} {f}

tracheasubstantief
{f}

tracheesubstantief

treacherous (exhibiting treachery)
adjective
[UK: ˈtre.tʃə.rəs]
[US: ˈtre.tʃə.rəs]

verraderlijkbijvoeglijk naamwoord

unattached (not attached)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈtætʃt]
[US: ˌʌ.nə.ˈtætʃt]

losbijvoeglijk naamwoord

niet gebondenbijvoeglijk naamwoord

1234