Nederlands-Engels woordenboek »

oord betekenis in Engels

NederlandsEngels
bepaald lidwoord substantief
{n}

definite article(article introducing a noun and specifying it as the particular noun considered)
noun
[UK: ˈde.fɪ.nət ˈɑː.tɪk.l̩] [US: ˈde.fə.nət ˈɑːr.tək.l̩]

bepaald werkwoord substantief
{n}

concrete verb(type of verbs)
noun

betrekkelijk voornaamwoord substantief
{n}

relative pronoun(pronoun that introduces a relative clause)
noun
[UK: ˈre.lə.tɪv ˈprəʊ.naʊn] [US: ˈre.lə.tɪv ˈproʊ.naʊn]

bevoordelen werkwoord

advantage [advantaged, advantaging, advantages](to provide with an edge)
verb
[UK: əd.ˈvɑːn.tɪdʒ] [US: æd.ˈvæn.tɪdʒ]

bevooroordeeld bijvoeglijk naamwoord

jaundiced(prejudiced, envious)
adjective
[UK: ˈdʒɔːn.dɪst] [US: ˈdʒɒn.dəst]

judgmentaladjective
[UK: dʒʌʤ.ˈmen.tl̩] [US: dʒʌʤ.ˈmen.tl̩]

bewegingswerkwoord substantief
{n}

verb of motionnoun

bewoording substantief
{f}

phrasing(the way a statement is put together)
noun
[UK: ˈfreɪz.ɪŋ] [US: ˈfreɪz.ɪŋ]

wording(choice of words)
noun
[UK: ˈwɜːd.ɪŋ] [US: ˈwɝːd.ɪŋ]

bezittelijk bijvoeglijk naamwoord substantief
{n}

possessive adjective(possessive determiner)
noun
[UK: pə.ˈze.sɪv ˈæ.dʒɪk.tɪv] [US: pə.ˈze.sɪv ˈæ.dʒɪk.tɪv]

bezittelijk voornaamwoord substantief
{n}

possessive pronoun(pronoun which expresses possession)
noun
[UK: pə.ˈze.sɪv ˈprəʊ.naʊn] [US: pə.ˈze.sɪv ˈproʊ.naʊn]

bijvoegelijk aanwijzend voornaamwoord substantief
{n}

demonstrative adjective(type of adjective)
noun

bijvoeglijk naamwoord substantief
{n}

adjective [adjectives]((grammar) a word that modifies a noun or describes a noun’s referent)
noun
[UK: ˈæ.dʒɪk.tɪv] [US: ˈæ.dʒɪk.tɪv]

bijwoord substantief
{n}

adverb [adverbs](lexical category)
noun
[UK: ˈæd.vɜːb] [US: ˈæd.vərb]

bijwoordelijk bijvoeglijk naamwoord

adverbial(of or relating to an adverb)
adjective
[UK: ˈæd.vɜː.biəl] [US: æd.ˈvɝː.biəl]

bijwoordelijke bepaling substantief
{n}

adverbial clause(a subordinate clause that functions as an adverb within a main clause)
noun

boeiboord substantief
{n}

fascia [fascias](band of material covering the ends of roof rafters)
noun
[UK: ˈfeɪ.ʃə] [US: ˈfeɪ.ʃə]

boord substantief

brim [brims](edge or border)
noun
[UK: brɪm] [US: ˈbrɪm]

boord substantief
{m}

bumper [bumpers](side wall of a pool table)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)] [US: ˈbʌm.pər]

collar [collars](fabric garment part fitting around throat)
noun
[UK: ˈkɒ.lə(r)] [US: ˈkɑː.lər]

boordevol bijvoeglijk naamwoord

abrim(brimming)
adjective

chock full(containing the maximum amount)
adjective

broedermoord substantief
{m}

fratricide [fratricides](killing of one's sibling)
noun
[UK: ˈfræ.trɪ.saɪd] [US: ˈfræ.trə.ˌsaɪd]

buitenboordmotor substantief
{m}

outboard motor(engine fitted over the transom of a boat)
noun
[UK: ˈaʊt.bɔːd ˈməʊ.tə(r)] [US: ˈaʊt.ˌbɔːrd ˈmoʊ.tə(r)]

buzzwoord substantief
{n}

buzzword [buzzwords](word drawn from or imitative of technical jargon)
noun
[UK: ˈbʌz.wɜːd] [US: ˈbʌz.wərd]

codewoord substantief
{n}

codeword(cryptography: string of encrypted text)
noun

concurrentievoordeel substantief
{n}

competitive advantage(attribute)
noun

coördinaat substantief
{m}

coordinate [coordinates]((mathematics, cartography) A number representing the position of a point along a line, arc, or similar one-dimensional figure․)
noun
[UK: ˌkəʊ.ˈɔː.dɪ.neɪt] [US: ˌkoʊ.ˈɔː.dɪ.neɪt]

coördinatenstelsel substantief
{n}

coordinate system [coordinate systems](method of representing points in a space)
noun
[UK: kəʊ ˈɔː.dɪ.nət ˈsɪ.stəm] [US: ˈkoʊ ˈɔːr.dɪ.nət ˈsɪ.stəm]

coördinatienet substantief
{n}

grid [grids](method of marking off maps)
noun
[UK: ɡrɪd] [US: ˈɡrɪd]

coördinatiestelsel substantief
{n}

grid [grids](method of marking off maps)
noun
[UK: ɡrɪd] [US: ˈɡrɪd]

coördineren werkwoord

coordinate [coordinated, coordinating, coordinates](to synchronize)
verb
[UK: ˌkəʊ.ˈɔː.dɪ.neɪt] [US: ˌkoʊ.ˈɔː.dɪ.neɪt]

daden zeggen meer dan woorden phrase

actions speak louder than words(actions indicate true sentiments)
phrase

dag des oordeels substantief
{m} {f}

judgement day(Last Judgement)
noun
[UK: ˈdʒʌdʒ.mənt deɪ] [US: ˈdʒʌdʒ.mənt ˈdeɪ]

de daad bij het woord voegen werkwoord

walk the talk(to act in accordance with one's words)
verb

deelwoord substantief
{n}

participle [participles](verb form)
noun
[UK: ˈpɑː.tɪ.sɪp.l̩] [US: ˈpɑːr.tɪ.sɪp.l̩]

deelwoordelijk bijvoeglijk naamwoord

participial(of or relating to a participle)
adjective
[UK: ˌpɑː.tɪ.ˈsɪ.pɪəl] [US: ˌpɑːr.tɪ.ˈsɪ.pɪəl]

defectief werkwoord substantief
{n}

defective verb(verb with an incomplete conjugation)
noun

dolboord substantief
{n}

gunwale(top edge of the side of a boat)
noun
[UK: ˈɡʌn.l̩] [US: ˈɡʌn.l̩]

doordacht bijvoeglijk naamwoord

deliberate(carefully considered)
adjective
[UK: dɪ.ˈlɪ.bə.reɪt] [US: də.ˈlɪ.bə.rət]

123

Zoek geschiedenis