teuer meaning in Dutch

German	Dutch
teuer [teurer; am teuersten] Adjektiv	duurbijvoeglijk naamwoord kostbaarbijvoeglijk naamwoord prijzigbijvoeglijk naamwoord
das Abenteuer [des Abenteuers; die Abenteuer] Substantiv	avontuuro lotgevalo perikelo wederwaardigheido
beisteuern [steuerte bei; hat beigesteuert] Verb	bijdragenv contributiebetalenv
die Beisteuer [der Beisteuer; die Beisteuern] Substantiv	bijdragesubstantief
steuern [steuerte; hat/ist gesteuert] Verb	besturenv binnenbrengenv dirigerenv loodsenv mennenv richtenv
Mehrwehrtsteuer	BTWsubstantief
die Mehrwertsteuer [der Mehrwertsteuer; die Mehrwertsteuern] Substantiv	BTWsubstantief
das Steuer [des Steuers; die Steuer] Substantiv	belastingsubstantief rechtsubstantief roersubstantief stuursubstantief stuurtoestelsubstantief
Steuerabgabe	belastingv recht
das Steuerbord [des Steuerbords, des Steuerbordes; die Steuerborde] Substantiv	rechterkanto rechterzijdeo
der Steuermann [des Steuermanns, des Steuermannes; die Steuermänner, die Steuerleute] Substantiv	bestuurderm stuurmanm
das Steuerrad [des Steuerrades, des Steuerrads; die Steuerräder] Substantiv	stuuro stuurtoestelo
die Verbrauchssteuer [der Verbrauchssteuer; die Verbrauchssteuern] Substantiv	accijnssubstantief verbruiksbelastingsubstantief

Your history