German-Dutch dictionary »

geben meaning in Dutch

GermanDutch
angeben Verb

verwittigenv

voorgevenv

voorwendenv

wijzenv

Auskunft geben

berichtenwerkwoord

informerenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

verwittigenwerkwoord

voorlichten

die Begebenheit [der Begebenheit; die Begebenheiten] Substantiv

gebeurdesubstantief

gebeurensubstantief

gebeurtenissubstantief

gelegenheidsubstantief

gevalsubstantief

voorgevallenesubstantief

den Vorzug geben

devoorkeurgevenaan

prefererenwerkwoord

verkiezenwerkwoord

voortrekkenwerkwoord

eingeben [gab ein; hat eingegeben] Verb

bezielenv

inboezemenv

inspirerenv

ergeben [ergab; hat ergeben] Verb

aanhankelijkv

gehechtv

opofferingsgezindv

toegenegenv

freigeben [gab frei; hat freigegeben] Verb

toestemminggevenomtevertrekkenv

vrijafgevenv

herausgeben Verb

emitterenv

uitgevenv

nachgeben [gab nach; hat nachgegeben] Verb

afstaanv

hetveldruimenv

toegevenv

wijkenv

zwichtenv

Rabatt geben

afslaanwerkwoord

aftrekken

kortenwerkwoord

kortinggeven

ratgeben

aanradenwerkwoord

123