German-Dutch dictionary »

geben meaning in Dutch

GermanDutch
geben [gab; hat gegeben] Verb

aangevenv

gevenv

opbrengenv

toebrengenv

toekennenv

verlenenv

achtgeben

achtslaanop

lettenop

oplettenwerkwoord

oppassenwerkwoord

passenop

angeben Verb

aanbrengenv

aangevenv

aankondigenv

aanreikenv

afdragenv

doenalsofv

doorbrengenv

gevenv

inkennisstellenv

klikkenv

latenzienv

mededelenv

meedelenv

meldenv

opbrengenv

overbrengenv

overgevenv

tentoonspreidenv

toebrengenv

toekennenv

toereikenv

tonenv

uitwijzenv

verdrijvenv

verklikkenv

verlenenv

verslaanv

verslaguitbrengenv

vertonenv

12