German-Dutch dictionary »

fest meaning in Dutch

GermanDutch
befestigt

potigbijvoeglijk naamwoord

robuustbijvoeglijk naamwoord

sterk

stevig

stoerbijvoeglijk naamwoord

struis

die Befestigung [der Befestigung; die Befestigungen] Substantiv

fortsubstantief

sterktesubstantief

verschansingsubstantief

versterkingsubstantief

das Dreikönigsfest [des Dreikönigsfestes|Dreikönigsfests; die Dreikönigsfeste] Substantiv

Driekoningeno

Jubelfest

jubileumo

das Manifest [des Manifests, des Manifestes; die Manifeste] Substantiv

manifesto

manifestieren [manifestierte; hat manifestiert] Verb

latenblijkenv

manifesterenv

123