German-Dutch dictionary »

an meaning in Dutch

GermanDutch
andernteils

overigensbijwoord

trouwensbijwoord

anders Pronomen

anderpronoun

anderspronoun

anderseits Konjunktion

aandeanderekantvoegwoord

anderzijdsvoegwoord

daarstaattegenovervoegwoord

anderswo Adverb

eldersbijwoord

ergensandersbijwoord

umändern [änderte um; hat umgeändert] Verb

veranderenv

vermakenv

vervormenv

wisselenv

anderthalb Zahlwort

anderhalftelwoord

die Änderung [der Änderung; die Änderungen] Substantiv

herscheppingsubstantief

keersubstantief

omkeersubstantief

veranderingsubstantief

vervormingsubstantief

verzettingsubstantief

wijzigingsubstantief

wisselingsubstantief

andeuten [deutete an; hat angedeutet] Verb

aanduidenv

aangevenv

aanwijzenv

eentekengevenv

kenmerkenv

merkenv

opmerkenv

opmerkzaammakenv

signalerenv

tekenenv

uitduidenv

das Andorra Substantiv

Andorrao

der Andrang [des Andrang(e)s; —] Substantiv

aandrangm

aandriftm

drangm

impulsm

opwellingm

stuwingm

2345