German-Dutch dictionary »

an meaning in Dutch

GermanDutch
der Anbetracht Substantiv

beraadm

overwegingm

der Anblick [des Anblicks/Anblickes; die Anblicke] Substantiv

aanblikm

aanzienm

airm

gezichtm

schijnm

schouwspelm

uiterlijkm

verschijningm

voorkomenm

anbrechen Verb

aanbindenv

aanbrekenv

aanvangenv

beginnenv

anbrennen [brannte an; hat angebrannt] Verb

aanbrandenwerkwoord

anbringen [brachte an; hat angebracht] Verb

aanbrengenv

aandragenv

bezorgenv

brengenv

die Anchovis [der Anchovis; die Anchovis] Substantiv

ansjovissubstantief

die Andacht [der Andacht; die Andachten] Substantiv

godsdienstigestemmingsubstantief

meditatiesubstantief

overdenkingsubstantief

die Anden 32

Andespl

Andesgebergtepl

das Andenken [des Andenkens; die Andenken] Substantiv

aandenken [aandenkens]o

gedachteniso

gedenktekeno

geheugeno

herinneringo

heugeniso

souveniro

anderer Pronomen

anderpronoun

ändern [änderte; hat geändert] (an +Dat) Phrase

veranderenwerkwoord

vermakenwerkwoord

wisselenwerkwoord

andernfalls Adverb

andersbijwoord

andernteils

bovendienbijwoord

daarenbovenbijwoord

1234