English-Dutch dictionary »

win meaning in Dutch

EnglishDutch
win [wins] (individual victory)
noun
[UK: wɪn]
[US: ˈwɪn]

overwinningsubstantief
{f}

win [won, won, winning, wins] (transitive: achieve victory in)
verb
[UK: wɪn]
[US: ˈwɪn]

overwinnenwerkwoord

winnenwerkwoord

win out (be victorious)
verb
[UK: wɪn ˈaʊt]
[US: ˈwɪn ˈaʊt]

zegevierenwerkwoord

win-win (of a situation that benefits two parties)
adjective

win-winbijvoeglijk naamwoord

wince (gesture of shrinking away)
noun
[UK: wɪns]
[US: ˈwɪns]

samentrekkingsubstantief
{f}

stuipsubstantief
{m}

wince [winced, wincing, winces] (to flinch as if in pain)
verb
[UK: wɪns]
[US: ˈwɪns]

huiverenwerkwoord

samenkrimpenwerkwoord

samentrekkenwerkwoord

stuipenwerkwoord

winch [winches] (machine)
noun
[UK: wɪntʃ]
[US: ˈwɪntʃ]

liersubstantief

windassubstantief

wind back (to wind towards the beginning)
verb
[UK: wɪnd ˈbæk]
[US: wɪnd ˈbæk]

terugspoelenwerkwoord

wind farm (collection of wind turbines)
noun

windmolenparksubstantief
{n}

windparksubstantief
{n}

wind instrument (type of musical instrument)
noun
[UK: wɪnd ˈɪn.strʊ.mənt]
[US: wɪnd ˈɪn.strə.mənt]

blaasinstrumentsubstantief
{n}

wind power (power harnessed from the wind)
noun
[UK: wɪnd ˈpaʊə(r)]
[US: wɪnd ˈpaʊər]

windenergiesubstantief
{f}

wind turbine (device)
noun
[UK: wɪnd ˈtɜː.baɪn]
[US: wɪnd ˈtɝː.baɪn]

windturbinesubstantief
{f}

wind up (to excite)
verb
[UK: wɪnd ʌp]
[US: wɪnd ʌp]

opwindenwerkwoord

windbag (someone who talks excessively)
noun
[UK: ˈwɪnd.bæɡ]
[US: ˈwɪnd.bæɡ]

windbuilsubstantief
{m}

windbreak (sheet, stack of material, or screen used to protect people or fire from wind)
noun
[UK: ˈwɪnd.breɪk]
[US: ˈwɪnd.breɪk]

windschermsubstantief
{n}

winded (short of breath)
adjective
[UK: ˈwɪnd.ɪd]
[US: ˈwɪnd.ɪd]

buiten adembijvoeglijk naamwoord

Windhoek (capital of Namibia)
proper noun
[UK: ˈwɪndˌhok]
[US: ˈwɪndˌhok]

Windhoekeigennam
{n}

windy [windier, windiest] (accompanied by wind)
adjective
[UK: ˈwind.i]
[US: ˈwind.i]

winderigbijvoeglijk naamwoord

windless (devoid of wind)
adjective
[UK: ˈwɪnd.ləs]
[US: ˈwɪnd.ləs]

windstilbijvoeglijk naamwoord

windlessness noun

windstiltesubstantief
{f}

windmill [windmills] (child's toy)
noun
[UK: ˈwɪnd.mɪl]
[US: ˈwɪnd.ˌmɪl]

windmolentjesubstantief
{n}

windmill [windmills] (machine)
noun
[UK: ˈwɪnd.mɪl]
[US: ˈwɪnd.ˌmɪl]

windmolensubstantief
{m}

windmill (to rotate with a sweeping motion)
verb
[UK: ˈwɪnd.mɪl]
[US: ˈwɪnd.ˌmɪl]

molenwiekenwerkwoord

window [windows] (opening for light and air)
noun
[UK: ˈwɪn.dəʊ]
[US: ˈwɪndo.ʊ]

raamsubstantief
{n}

ruitsubstantief
{f}

venstersubstantief
{n}

window [windows] (period of time)
noun
[UK: ˈwɪn.dəʊ]
[US: ˈwɪndo.ʊ]

intervalsubstantief
{n}

window box (flower box)
noun
[UK: ˈwɪn.dəʊ bɒks]
[US: ˈwɪndo.ʊ ˈbɑːks]

vensterdoossubstantief
{f}

window frame (framework around a window)
noun
[UK: ˈwɪn.dəʊ freɪm]
[US: ˈwɪndo.ʊ ˈfreɪm]

raamkozijnsubstantief
{n}

vensterkozijnsubstantief
{n}

windowpane [windowpanes] (piece of glass filling a window)
noun
[UK: ˈwɪn.dəʊ.peɪn]
[US: ˈwɪndo.ʊ.peɪn]

ruitsubstantief
{f}

vensterglassubstantief
{n}

vensterruitsubstantief
{f}

12