English-Dutch dictionary »

vain meaning in Dutch

EnglishDutch
vain [vainer, vainest] (overly proud of one's appearance)
adjective
[UK: veɪn]
[US: ˈveɪn]

ijdelbijvoeglijk naamwoord

vain [vainer, vainest] (pointless, futile)
adjective
[UK: veɪn]
[US: ˈveɪn]

nutteloosbijvoeglijk naamwoord

tevergeefsbijvoeglijk naamwoord

vainglorious (with excessive vanity or unwarranted pride)
adjective
[UK: veɪn.ˈɡlɔː.rɪəs]
[US: veɪn.ˈɡlɔː.rɪəs]

verwaandbijvoeglijk naamwoord

in vain (without success)
adverb
[UK: ɪn veɪn]
[US: ɪn ˈveɪn]

tevergeefsbijwoord

vergeefsbijwoord

Louvain (Belgian city)
proper noun

Leuveneigennam
{n}