English-Dutch dictionary »

up meaning in Dutch

EnglishDutch
back up (To copy as a security measure)
verb
[UK: ˈbæk ʌp]
[US: ˈbæk ʌp]

back-uppenwerkwoord

back up (To move a vehicle backwards)
verb
[UK: ˈbæk ʌp]
[US: ˈbæk ʌp]

achteruitrijdenwerkwoord

back up (To move backwards, especially for a vehicle to do so)
verb
[UK: ˈbæk ʌp]
[US: ˈbæk ʌp]

teruggaanwerkwoord

backup [backups] (copy of file or record)
noun
[UK: ˈbækʌp]
[US: ˈbæˌkəp]

back-upsubstantief
{m}

reservekopiesubstantief
{f}

backup [backups] (reserve)
noun
[UK: ˈbækʌp]
[US: ˈbæˌkəp]

reservesubstantief
{f}

backup (standby, reserve or extra)
adjective
[UK: ˈbækʌp]
[US: ˈbæˌkəp]

reservebijvoeglijk naamwoord

ball up (to crush into a ball)
verb
[UK: bɔːl ʌp]
[US: ˈbɒl ʌp]

naar de knoppen helpenwerkwoord

verpestenwerkwoord

bankrupt (having been legally declared insolvent)
adjective
[UK: ˈbæŋ.krʌpt]
[US: ˈbæŋ.krʌpt]

bankroetbijvoeglijk naamwoord

faillietbijvoeglijk naamwoord

in falingbijvoeglijk naamwoord

bankruptcy [bankruptcies] (legally declared or recognised condition of insolvency)
noun
[UK: ˈbæŋ.krʌpt.si]
[US: ˈbæŋ.krʌp.si]

bankroetsubstantief
{n}

faillietsubstantief
{n}

faillissementsubstantief
{n}

falingsubstantief
{f}

surseance van betalingsubstantief
{m} {f}

bird's nest soup (Chinese delicacy)
noun
[UK: ˈbɜːdz nest suːp]
[US: ˈbɝːdz ˈnest ˈsuːp]

vogelnestjessoepsubstantief
{f}

board up (to block doors or windows with boards)
verb
[UK: bɔːd ʌp]
[US: ˈbɔːrd ʌp]

dichttimmerenwerkwoord

bottoms up (Cheers!)
interjection

proostinterjection

break up (to end a relationship)
verb
[UK: breɪk ʌp]
[US: ˈbreɪk ʌp]

uit elkaar gaanwerkwoord

bridal couple (bride and bridegroom)
noun

bruidspaarsubstantief
{n}

bring up (raise or rear children)
verb
[UK: brɪŋ ʌp]
[US: ˈbrɪŋ ʌp]

opvoedenwerkwoord

brush up (to improve a rusty or underdeveloped skill)
verb
[UK: brʌʃ ʌp]
[US: ˈbrəʃ ʌp]

afstoffenwerkwoord

bijspijkerenwerkwoord

build up (to accumulate)
verb
[UK: bɪld ʌp]
[US: ˈbɪld ʌp]

opstapelenwerkwoord

build up (to strengthen)
verb
[UK: bɪld ʌp]
[US: ˈbɪld ʌp]

versterkenwerkwoord

bupleurum (plant of the genus Bupleurum)
noun

goudschermsubstantief

buprestid (any species of Buprestidae)
noun

prachtkever [prachtkevers]substantief
{m}

butter up (to flatter)
verb
[UK: ˈbʌt.ə(r) ʌp]
[US: ˈbʌt.r̩ ʌp]

vleienwerkwoord

buttercup [buttercups] (herb of the genus Ranunculus)
noun
[UK: ˈbʌt.əkʌp]
[US: ˈbʌt.r̩.kəp]

boterbloemsubstantief
{f}

cantaloupe [cantaloupes] (melon)
noun
[UK: ˈkæn.tə.luːp]
[US: ˈkæn.təˌlop]

kantaloepsubstantief
{f}

kanteloepsubstantief
{f}

catch up (to bring someone else up to date with the news)
verb
[UK: kætʃ ʌp]
[US: ˈkætʃ ʌp]

bijpratenwerkwoord

chalk up to (idiomatic: to attribute something to something)
verb

toeschrijvenwerkwoord

chat up (talk in a charming manner)
verb
[UK: tʃæt ʌp]
[US: ˈtʃæt ʌp]

versierenwerkwoord

cheer up (an encouragement)
interjection
[UK: tʃɪə(r) ʌp]
[US: ˈtʃɪr ʌp]

kop opinterjection

chicken soup (soup with chicken as main ingredient)
noun
[UK: ˈtʃɪkɪn suːp]
[US: ˈtʃɪkən ˈsuːp]

kippensoepsubstantief

child support (ongoing obligation for periodic payment)
noun
[UK: tʃaɪld sə.ˈpɔːt]
[US: ˈtʃaɪld sə.ˈpɔːrt]

kinderalimentatiesubstantief
{f}

clam up (become silent)
verb
[UK: klæm ʌp]
[US: ˈklæm ʌp]

zijn mond houdenwerkwoord

3456