trifle meaning in Dutch

English	Dutch
trifle [trifles] (dessert) noun [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	puddingtaartsubstantief
trifle [trifles] (insignificant amount) noun [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	aalmoessubstantief een beetjesubstantief onbelangrijke hoeveelheidsubstantief
trifle [trifles] (thing of little importance or worth) noun [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	bagatelsubstantief minnetjessubstantief onbenulligheidsubstantief zeversubstantief
trifle [trifled, trifling, trifles] (To act, speak, or otherwise behave with jest) verb [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	grappenwerkwoord grollenwerkwoord
trifle [trifled, trifling, trifles] (To deal with something as if it were of little importance or worth) verb [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	lichtvaardig handelenwerkwoord
trifle [trifled, trifling, trifles] (To inconsequentially toy with something) verb [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	tollenwerkwoord
trifle [trifled, trifling, trifles] (To squander or waste) verb [UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]	verspillenwerkwoord

Your history