English-Dutch dictionary »

timid meaning in Dutch

EnglishDutch
timid (lacking in courage or confidence)
adjective
[UK: ˈtɪ.mɪd]
[US: ˈtɪ.məd]

bedeesdbijvoeglijk naamwoord

schroomvalligbijvoeglijk naamwoord

schuchterbijvoeglijk naamwoord

timidebijvoeglijk naamwoord

intimidate [intimidated, intimidating, intimidates] (to make timid or fearful)
verb
[UK: ɪn.ˈtɪ.mɪ.deɪt]
[US: ˌɪn.ˈtɪ.mə.ˌdet]

inschuchterenwerkwoord

intimiderenwerkwoord

intimidation [intimidations] (act of making timid or fearful)
noun
[UK: ɪn.ˌtɪ.mɪ.ˈdeɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.ˌtɪ.mə.ˈdeɪʃ.n̩]

intimidatiesubstantief
{f}

intimidator [intimidators] (one who intimidates)
noun
[UK: ɪnˈtɪmɪdeɪtə ]
[US: ɪnˈtɪmɪˌdeɪtər ]

intimidatorsubstantief
{m}