English-Dutch dictionary »

thrift meaning in Dutch

EnglishDutch
thrift (characteristic of using a minimum of something)
noun
[UK: θrɪft]
[US: ˈθrɪft]

zuinigheidsubstantief
{f}

thrift (various plants of the genus Armeria)
noun
[UK: θrɪft]
[US: ˈθrɪft]

Armeriasubstantief

Engels grassubstantief
{n}

thrift shop (shop which sells used goods)
noun
[UK: θrɪft ʃɒp]
[US: ˈθrɪft ˈʃɑːp]

kringloopwinkelsubstantief
{m} {f}

spendthrift (improvident, profligate, or wasteful)
adjective
[UK: ˈspend.θrɪft]
[US: ˈspend.ˌθrɪft]

spilziekbijvoeglijk naamwoord

verkwistendbijvoeglijk naamwoord

verspillendbijvoeglijk naamwoord