English-Dutch dictionary »

tent meaning in Dutch

EnglishDutch
contentious (marked by controversy)
adjective
[UK: kən.ˈten.ʃəs]
[US: kən.ˈten.ʃəs]

omstredenbijvoeglijk naamwoord

contents (that which is contained)
noun
[UK: kən.ˈtents]
[US: ˈkɑːn.tents]

inhoudsubstantief

contents insurance (insurance that pays for damage or loss of possessions in the home)
noun

inboedelverzekeringsubstantief
{f}

detention [detentions] (holding in one's control with no intention to possess)
noun
[UK: dɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: də.ˈten.ʃn̩]

detentiesubstantief
{f}

houderschapsubstantief
{f}

detention [detentions] noun
[UK: dɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: də.ˈten.ʃn̩]

hechtenissubstantief
{f}

draw attention (to rouse someone to notice something, to cause someone to focus on something)
verb

aandacht trekkenwerkwoord

opzien barenwerkwoord

existent (existing; having life or being, current; occurring now)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzɪ.stənt]
[US: eg.ˈzɪ.stənt]

bestaandbijvoeglijk naamwoord

bestaandebijvoeglijk naamwoord

existential (of, or relating to existence)
adjective
[UK: ˌeɡ.zɪ.ˈsten.ʃəl]
[US: ˌek.ˌsɪ.ˈsten.tʃəl]

existentieelbijvoeglijk naamwoord

existential adjective
[UK: ˌeɡ.zɪ.ˈsten.ʃəl]
[US: ˌek.ˌsɪ.ˈsten.tʃəl]

existentiëlebijvoeglijk naamwoord

existentialism (philosophical movement)
noun
[UK: ˌeɡ.zɪ.ˈsten.ʃə.lɪ.zəm]
[US: ˌeɡ.zɪ.ˈsten.ʃə.lɪ.zəm]

existentialismesubstantief
{n}

extent [extents] (range of values or locations)
noun
[UK: ɪk.ˈstent]
[US: ɪk.ˈstent]

bereiksubstantief
{n}

matesubstantief
{m} {f}

Hottentot (a member of the Khoekhoe people, see also: Khoekhoe)
noun
[UK: ˈhɒtn.tɒt]
[US: ˈhɑːtn.ˌtɑːt]

Hottentotsubstantief
{m}

Hottentot teal (Anas hottentota)
noun

hottentottalingsubstantief

impotent (incapable of sexual intercourse)
adjective
[UK: ˈɪm.pə.tənt]
[US: ˈɪm.pə.tənt]

impotentbijvoeglijk naamwoord

inadvertent (not intentional)
adjective
[UK: ˌɪ.nəd.ˈvɜː.tənt]
[US: ˌɪ.nəd.ˈvɝː.tənt]

onopzettelijkbijvoeglijk naamwoord

inadvertently (unintentionally)
adverb
[UK: ˌɪ.nəd.ˈvɜː.tənt.li]
[US: ˌɪ.nəd.ˈvɝː.tənt.li]

onopzettelijkbijwoord

incompetent (unskilled, lacking normally expected degree of ability)
adjective
[UK: ɪnˈk.ɒm.pɪ.tənt]
[US: ˌɪnˈk.ɑːm.pə.tənt]

incompetentbijvoeglijk naamwoord

intent [intents] (something that is intended)
noun
[UK: ɪn.ˈtent]
[US: ˌɪn.ˈtent]

bedoelingsubstantief

intention [intentions] (course intended to follow)
noun
[UK: ɪn.ˈten.ʃn̩]
[US: ˌɪn.ˈten.tʃn̩]

intentiesubstantief
{n}

oogmerksubstantief
{n}

opzet [opzetten]substantief
{n}

voornemensubstantief
{n}

intention [intentions] (the goal or purpose)
noun
[UK: ɪn.ˈten.ʃn̩]
[US: ˌɪn.ˈten.tʃn̩]

bedoelingsubstantief
{f}

intentional (done with intent)
adjective
[UK: ɪn.ˈten.ʃnəl]
[US: ˌɪn.ˈten.ʃə.nəl]

met voorbedachte radebijvoeglijk naamwoord

intentional (intended or planned; done deliberately or voluntarily)
adjective
[UK: ɪn.ˈten.ʃnəl]
[US: ˌɪn.ˈten.ʃə.nəl]

opzettelijkbijvoeglijk naamwoord

intently (in a focused manner)
adverb
[UK: ɪn.ˈtent.li]
[US: ˌɪn.ˈtent.li]

aandachtigbijwoord

intermittent (stopping and starting at intervals)
adjective
[UK: ˌɪn.tə.ˈmɪtnt]
[US: ˌɪn.tər.ˈmɪ.tənt]

fluctuerendbijvoeglijk naamwoord

intermitterendbijvoeglijk naamwoord

met tussenpozenbijvoeglijk naamwoord

wederkerendbijvoeglijk naamwoord

intermittently (Stopping or starting at intervals)
adverb
[UK: ˌɪn.tə.ˈmɪtnt.li]
[US: ˌɪn.tər.ˈmɪ.tənt.li]

met onderbrekingenbijwoord

met tussenpozenbijwoord

latent (existing or present but concealed or inactive)
adjective
[UK: ˈleɪtnt]
[US: ˈleɪ.tənt]

latentbijvoeglijk naamwoord

letter of intent (document)
noun
[UK: ˈle.tə(r) əv ɪn.ˈtent]
[US: ˈle.tər əv ˌɪn.ˈtent]

intentieverklaringsubstantief
{f}

nonexistent (not existent)
adjective
[UK: ˌnɑː.nəɡ.ˈzɪ.stənt]
[US: ˌnɑː.nəg.ˈzɪ.stənt]

niet-bestaandbijvoeglijk naamwoord

omnipotent (having unlimited power, force or authority)
adjective
[UK: ɒm.ˈnɪ.pə.tənt]
[US: amˈnɪ.pə.tənt]

almachtigbijvoeglijk naamwoord

123