English-Dutch dictionary »

sum meaning in Dutch

English	Dutch
presumption [presumptions] (legal inference based on a rule or policy of law regardless of the facts) noun [UK: prɪ.ˈzʌmp.ʃn̩] [US: prə.ˈzəmp.ʃn̩]	vermoedensubstantief {n}
presumption [presumptions] (the act of presuming, or something presumed) noun [UK: prɪ.ˈzʌmp.ʃn̩] [US: prə.ˈzəmp.ʃn̩]	aannamesubstantief {f}
presumptive (based on presumption) adjective [UK: prɪ.ˈzʌmp.tɪv] [US: pri.ˈzʌmp.tɪv]	vermoedelijkbijvoeglijk naamwoord verondersteldbijvoeglijk naamwoord
presumptuous (going beyond what is proper) adjective [UK: prɪ.ˈzʌmp.tʃʊəs] [US: prə.ˈzəmp.tʃə.wəs]	aanmatigendbijvoeglijk naamwoord
resume [resumed, resuming, resumes] ((transitive) start something again that has been stopped or paused) verb [UK: rɪˈz.juːm] [US: rə.ˈzuːm]	hervattenwerkwoord voortzettenwerkwoord
subsume [subsumed, subsuming, subsumes] (to consider an occurrence as part of a principle or rule) verb [UK: səb.ˈsjuːm] [US: səb.ˈsjuːm]	veralgemenenwerkwoord verenigenwerkwoord
subsume [subsumed, subsuming, subsumes] (to place under another as belonging to it) verb [UK: səb.ˈsjuːm] [US: səb.ˈsjuːm]	onderbrengenwerkwoord plaatsen inwerkwoord
time-consuming (requiring significant amounts of time) adjective [UK: ˈtaɪmk.ən.ˈsjuː.mɪŋ] [US: ˈtaɪmk.ən.ˌsuː.mɪŋ]	tijdrovendbijvoeglijk naamwoord
unassuming (modest with no pretensions or ostentation) adjective [UK: ˌʌ.nə.ˈsjuːm.ɪŋ] [US: ˌʌ.nə.ˈsuːm.ɪŋ]	bescheidenbijvoeglijk naamwoord pretentieloosbijvoeglijk naamwoord
zero-sum game (system in which one player's winnings must equal losses of others) noun	nulsomspelsubstantief {n}

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms