spoof meaning in Dutch

English	Dutch
spoof [spoofs] (act of deception, hoax) noun [UK: spuːf] [US: ˈspuːf]	bedotterijsubstantief grapsubstantief mystificatiesubstantief
spoof [spoofed, spoofing, spoofs] (to deceive) verb [UK: spuːf] [US: ˈspuːf]	bedriegenwerkwoord misleidenwerkwoord
spoof [spoofed, spoofing, spoofs] (to falsify) verb [UK: spuːf] [US: ˈspuːf]	vervalsenwerkwoord
spoof [spoofed, spoofing, spoofs] (to gently satirize) verb [UK: spuːf] [US: ˈspuːf]	parodiërenwerkwoord

Your history