English-Dutch dictionary »

rid meaning in Dutch

EnglishDutch
camel rider (someone who rides a camel)
noun

kameelrijdstersubstantief
{f}

cartridge [cartridges] (firearms package)
noun
[UK: ˈkɑː.trɪdʒ]
[US: ˈkɑːr.trədʒ]

patroonsubstantief
{m} {f}

cartridge [cartridges] (vessel which contains the ink for a computer printer)
noun
[UK: ˈkɑː.trɪdʒ]
[US: ˈkɑːr.trədʒ]

inktpatroonsubstantief
{m} {f}

corridor [corridors] (airspace)
noun
[UK: ˈkɒ.rɪ.dɔː(r)]
[US: ˈkɔː.rə.dər]

luchtwegsubstantief

corridor [corridors] (narrow hall or passage)
noun
[UK: ˈkɒ.rɪ.dɔː(r)]
[US: ˈkɔː.rə.dər]

corridorsubstantief
{m}

gangsubstantief
{m}

halsubstantief
{f}

debride (to remove dead or damaged tissue)
verb

debriderenwerkwoord

deride [derided, deriding, derides] (to harshly mock; ridicule)
verb
[UK: dɪ.ˈraɪd]
[US: dɪ.ˈraɪd]

belachelijk makenwerkwoord

bespottenwerkwoord

ridiculiserenwerkwoord

didgeridoo (Australian musical instrument)
noun

didgeridoosubstantief
{m}

drawbridge (bridge which can be raised)
noun
[UK: ˈdrɔː.brɪdʒ]
[US: ˈdrɒ.ˌbrɪdʒ]

ophaalbrugsubstantief
{f}

valbrugsubstantief
{f}

Florida (American state)
proper noun
[UK: ˈflɒ.rɪ.də]
[US: ˈflɔː.rə.də]

Floridaeigennam

footbridge [footbridges] (bridge for pedestrians)
noun
[UK: ˈfʊt.brɪdʒ]
[US: ˈfʊt.brɪdʒ]

voetgangersbrugsubstantief
{f}

Friday [Fridays] (day of the week)
noun
[UK: ˈfraɪ.deɪ]
[US: ˈfraɪ.deɪ]

vrijdagsubstantief
{m}

get rid of (remove)
verb
[UK: ˈɡet rɪd əv ˈsʌm.bə.di]
[US: ˈɡet ˈrɪd əv ˈsʌm.ˌbɑː.di]

kwijt rakenwerkwoord

van af zijnwerkwoord

Good Friday (The Friday before Easter Sunday, the commemoration of the day on which Christ was crucified)
proper noun
[UK: ɡʊd ˈfraɪ.deɪ]
[US: ˈɡʊd ˈfraɪ.deɪ]

Goede Vrijdageigennam
{m}

good riddance (used to indicate that a departure or loss is welcome)
interjection

liever kwijt dan rijkinterjection

opgeruimd staat netjesinterjection

grey partridge [grey partridges] (Perdix perdix)
noun
[UK: ɡreɪ ˈpɑː.trɪdʒ]
[US: ˈɡreɪ ˈpɑːr.trɪdʒ]

patrijssubstantief
{f}

veldhoensubstantief
{n}

grid [grids] (electricity delivery system)
noun
[UK: ɡrɪd]
[US: ˈɡrɪd]

elektriciteitsnetsubstantief
{n}

netsubstantief
{n}

grid [grids] (electrode of a vacuum tube)
noun
[UK: ɡrɪd]
[US: ˈɡrɪd]

stuurroostersubstantief
{m} {n}

grid [grids] (in computing)
noun
[UK: ɡrɪd]
[US: ˈɡrɪd]

netwerksubstantief
{n}

grid [grids] (method of marking off maps)
noun
[UK: ɡrɪd]
[US: ˈɡrɪd]

coördinatienetsubstantief
{n}

coördinatiestelselsubstantief
{n}

grid [grids] (rectangular array of squares or rectangles of equal size)
noun
[UK: ɡrɪd]
[US: ˈɡrɪd]

rastersubstantief
{n}

gridiron [gridirons] (rack or grate for broiling)
noun
[UK: ˈɡrɪ.daɪən]
[US: ˈɡrɪ.ˌdaɪərn]

grillroostersubstantief

gridlock (deadlock)
noun
[UK: ˈɡrɪd.lɒk]
[US: ˈɡrɪd.ˌlɑːk]

impassesubstantief
{m}

patstellingsubstantief
{f}

gridlock (on a smaller scale)
noun
[UK: ˈɡrɪd.lɒk]
[US: ˈɡrɪd.ˌlɑːk]

opstoppingsubstantief
{f}

verkeersopstoppingsubstantief
{f}

gridlock (traffic congestion)
noun
[UK: ˈɡrɪd.lɒk]
[US: ˈɡrɪd.ˌlɑːk]

verkeerschaossubstantief
{m}

verkeersinfarctsubstantief
{n}

harridan (vicious and scolding woman)
noun
[UK: ˈhæ.rɪ.dən]
[US: ˈhæ.rɪ.dən]

harpijsubstantief
{f}

helleveegsubstantief
{f}

1234