English-Dutch dictionary »

quire meaning in Dutch

EnglishDutch
quire (one-twentieth of a ream)
noun
[UK: ˈkwaɪə(r)]
[US: ˈkwaɪr]

boeksubstantief
{n}

acquire [acquired, acquiring, acquires] (to gain, usually by one's own exertions; to get as one's own)
verb
[UK: ə.ˈkwaɪə(r)]
[US: ə.ˈkwaɪər]

opdoenwerkwoord

acquire [acquired, acquiring, acquires] (to get)
verb
[UK: ə.ˈkwaɪə(r)]
[US: ə.ˈkwaɪər]

verkrijgenwerkwoord

verwervenwerkwoord

esquire [esquires] (male member of the gentry ranking below a knight)
noun
[UK: ɪ.ˈskwaɪə(r)]
[US: ˈe.ˌskwaɪr]

jonkersubstantief
{m}

jonkheersubstantief
{m}

functional requirement (a condition or capability)
noun

functievereistesubstantief
{f}

inquirer [inquirers] (one who enquires)
noun
[UK: ɪn.ˈkwaɪə.rə(r)]
[US: ˌɪn.ˈkwaɪ.rər]

informateursubstantief
{m}

onderzoekersubstantief
{m}

require [required, requiring, requires] verb
[UK: rɪ.ˈkwaɪə(r)]
[US: ˌri.ˈkwaɪər]

vereisenwerkwoord

requirement [requirements] (engineering: constraint)
noun
[UK: rɪ.ˈkwaɪə.mənt]
[US: rɪ.ˈkwaɪr.mənt]

eissubstantief
{m}

requirement [requirements] (necessity)
noun
[UK: rɪ.ˈkwaɪə.mənt]
[US: rɪ.ˈkwaɪr.mənt]

plichtsubstantief
{f}

vereistesubstantief

voorwaardesubstantief
{f}

requirement [requirements] (something asked)
noun
[UK: rɪ.ˈkwaɪə.mənt]
[US: rɪ.ˈkwaɪr.mənt]

gevraagdesubstantief
{n}

squire [squires] (armor-bearer who attended a knight)
noun
[UK: ˈskwaɪə(r)]
[US: ˈskwaɪr]

schildknaapsubstantief
{m}

squirearchy (landowning gentry)
noun
[UK: ˈskwaɪ.rɑːk.i]
[US: ˈskwaɪ.rɑːrk.i]

landadelsubstantief