English-Dutch dictionary »

quest meaning in Dutch

EnglishDutch
quest [quests] (journey or effort in pursuit of a goal)
noun
[UK: kwest]
[US: ˈkwest]

queestesubstantief
{f}

streeftochtsubstantief
{m}

zoektochtsubstantief
{m}

question [questioned, questioning, questions] (ask questions of)
verb
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

ondervragenwerkwoord

question [questions] (doubt or challenge)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

twijfelsubstantief
{m}

question [questions] (proposal to a meeting as a topic for discussion and vote)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

motiesubstantief
{f}

question [questioned, questioning, questions] (raise doubts about)
verb
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

in twijfel trekkenwerkwoord

in vraag stellenwerkwoord

question [questions] (sentence, phrase or word)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

vraagsubstantief
{f}

question [questions] (subject or topic)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən]
[US: ˈkwes.tʃən]

kwestiesubstantief
{f}

themasubstantief
{n}

question mark (punctuation mark)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən mɑːk]
[US: ˈkwes.tʃən ˈmɑːrk]

vraagtekensubstantief
{n}

questionable (of dubious respectability or morality)
adjective
[UK: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]
[US: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]

verdachtbijvoeglijk naamwoord

questionable (problematic; open to doubt or challenge)
adjective
[UK: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]
[US: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]

twijfelachtigbijvoeglijk naamwoord

questioning [questionings] (action of asking questions; a survey or inquiry)
noun
[UK: ˈkwes.tʃən.ɪŋ]
[US: ˈkwes.tʃən.ɪŋ]

ondervragingsubstantief
{f}

questionnaire [questionnaires] (form containing a list of questions)
noun
[UK: ˌkwes.tʃə.ˈneə(r)]
[US: ˌkwes.tʃə.ˈner]

questionnairesubstantief

vragenlijstsubstantief
{f}

brusque [brusquer, brusquest] (rudely abrupt, see also: curt; unfriendly)
adjective
[UK: bruːsk]
[US: ˈbrəsk]

bruuskbijvoeglijk naamwoord

cassantbijvoeglijk naamwoord

kortafbijvoeglijk naamwoord

chicken-or-egg question (a question to decide which of two interdependent things happened first)
noun

kip-en-eiprobleemsubstantief
{n}

conquest [conquests] (victory gained through combat; subjugation of an enemy)
noun
[UK: ˈkɒŋ.kwest]
[US: ˈkɑːŋ.kwest]

veroveringsubstantief
{f}

equestrian (of horseback riding or horseback riders)
adjective
[UK: ɪ.ˈkwe.strɪən]
[US: ɪ.ˈkwe.striən]

ruiterbijvoeglijk naamwoord

equestrianism (the art or sport of riding horses)
noun
[UK: ɪ.ˈkwe.striə.nɪ.zəm]
[US: ɪ.ˈkwe.striə.nɪ.zəm]

paardrijdensubstantief

frequently asked questions (online document)
noun

veelgestelde vragensubstantief

I have a question phrase

ik heb een vraagphrase

in question (under consideration or discussion)
adjective
[UK: ɪn ˈkwes.tʃən]
[US: ɪn ˈkwes.tʃən]

in kwestiebijvoeglijk naamwoord

million-dollar question noun

hamvraagsubstantief
{f}

multiple-choice question (a question where the answerer has the choice between multiple answers)
noun

meerkeuzevraagsubstantief
{f}

out of the question (not remotely possible)
adjective
[UK: ˈaʊt əv ðə ˈkwes.tʃən]
[US: ˈaʊt əv ðə ˈkwes.tʃən]

nicht im Fragebijvoeglijk naamwoord

pop the question verb
[UK: pɒp ðə ˈkwes.tʃən]
[US: ˈpɑːp ðə ˈkwes.tʃən]

om iemands hand vragenwerkwoord

uithuwelijkenwerkwoord

request [requests] (act of requesting)
noun
[UK: rɪ.ˈkwest]
[US: rɪ.ˈkwest]

verzoeksubstantief
{n}

vraagsubstantief
{f}

request [requested, requesting, requests] (to express the need or desire for)
verb
[UK: rɪ.ˈkwest]
[US: rɪ.ˈkwest]

verzoekenwerkwoord

request [requested, requesting, requests] verb
[UK: rɪ.ˈkwest]
[US: rɪ.ˈkwest]

inroepenwerkwoord

sequester [sequestered, sequestering, sequesters] (to separate from all external influence)
verb
[UK: sɪ.ˈkwe.stə(r)]
[US: sɪ.ˈkwe.stər]

afzonderenwerkwoord

shoot first and ask questions later (To take hasty, immediate action with serious consequences)
verb

dan vragen stellenwerkwoord

eerst schietenwerkwoord

subquestion noun

deelvraagsubstantief
{f}

12