English-Dutch dictionary »

pine meaning in Dutch

English	Dutch
rapine (plunder) verb [UK: ˈræ.paɪn] [US: ˈræ.paɪn]	plunderenwerkwoord
rapine (seizure of someone's property by force) noun [UK: ˈræ.paɪn] [US: ˈræ.paɪn]	roofsubstantief {m}
Republic of the Philippines (country in Southeast Asia) proper noun	Republiek der Filipijneneigennam {f}
sleepiness noun [UK: ˈsliː.pɪ.nəs] [US: sˈliː.pi.nəs]	slaperigheidsubstantief {f}
spine [spines] (backbone) noun [UK: spaɪn] [US: ˈspaɪn]	ruggengraatsubstantief
spine [spines] (bound edge of a book) noun [UK: spaɪn] [US: ˈspaɪn]	rugsubstantief {m}
spine [spines] (rigid, pointed surface protuberance or needle-like structure) noun [UK: spaɪn] [US: ˈspaɪn]	doornsubstantief {m} stekelsubstantief {m}
spinel [spinels] (any of several hard minerals of cubic symmetry that are mixed oxides of magnesium and aluminium) noun [UK: spɪ.ˈnel] [US: spɪ.ˈnel]	spinelsubstantief
supine (inclining or leaning backward) adjective [UK: ˈsuː.paɪn] [US: sə.ˈpaɪn]	geneigdbijvoeglijk naamwoord
supine (lying on its back) adjective [UK: ˈsuː.paɪn] [US: sə.ˈpaɪn]	in rugliggingbijvoeglijk naamwoord
supine (reluctant to take action) adjective [UK: ˈsuː.paɪn] [US: sə.ˈpaɪn]	lethargischbijvoeglijk naamwoord onverschilligbijvoeglijk naamwoord passiefbijvoeglijk naamwoord
supine (verbal noun) noun [UK: ˈsuː.paɪn] [US: sə.ˈpaɪn]	supinumsubstantief {n}
transalpine (on the other side of the Alps) adjective [UK: træn.ˈzæl.paɪn] [US: træn.ˈzæl.paɪn]	trans-Alpijnsbijvoeglijk naamwoord
unhappiness (feeling of not being happy) noun [UK: ʌn.ˈhæ.pɪ.nəs] [US: ʌn.ˈhæ.pi.nəs]	ongelukkigheidsubstantief
vulpine (foxlike) adjective [UK: ˈvʌl.paɪn] [US: ˈvʌl.paɪn]	vosachtigbijvoeglijk naamwoord
vulpine (pertaining to a fox) adjective [UK: ˈvʌl.paɪn] [US: ˈvʌl.paɪn]	vossen-bijvoeglijk naamwoord

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms