English-Dutch dictionary »

past meaning in Dutch

English	Dutch
almond paste (paste made from ground almonds and sugar in equal quantities) noun	amandelspijssubstantief {f} {m} spijssubstantief {f} {m}
choux pastry (light pastry) noun	soussubstantief {m} {f}
copy-paste (action of duplicating by copying and later pasting) noun	copy-pastensubstantief kopiëren en plakkensubstantief
Ghost of Christmas Past (the fictional ghost) proper noun [UK: ɡəʊst əv ˈkrɪ.sməs pɑːst] [US: ɡoʊst əv ˈkrɪ.sməs ˈpæst]	Geest van Voorbije Kerstmiseigennam
half past ("half past one" as example of usage in other languages) noun	half tweesubstantief
puff pastry (light, flaky pastry) noun [UK: ˈpʌf.peɪ.strɪ] [US: ˈpʌf.peɪ.strɪ]	bladerdeegsubstantief {m} korstdeegsubstantief {m}
repast [repasts] ((archaic or literary) meal, see also: meal) noun [UK: rɪ.ˈpɑːst] [US: rɪ.ˈpæst]	maaltijdsubstantief {m}
see past the end of one's nose (have insight into underlying facts or consequences) verb	verder kijken dan zijn neus lang iswerkwoord verder zien dan zijn neus lang iswerkwoord
shortcrust pastry (pastry without leavening agent) noun	korstdeegsubstantief {n} kruimeldeeggebaksubstantief {n}
simple past (the simple past tense) noun [UK: ˈsɪm.pl̩ pɑːst] [US: ˈsɪm.pl̩ ˈpæst]	onvoltooid verleden tijdsubstantief {m}
spasticity [spasticities] (state, quality or property) noun [UK: spastˈɪsɪti] [US: spæstˈɪsɪɾi]	spasticiteitsubstantief {f}
toothpaste [toothpastes] (paste for cleaning the teeth) noun [UK: ˈtuːθ.peɪst] [US: ˈtuːθ.ˌpest]	tandpastasubstantief {m}

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms