pall meaning in Dutch

English	Dutch
pall [palls] (charge representing an archbishop's pallium) noun [UK: pɔːl] [US: ˈpɑːl]	gaffelsubstantief
pall [palls] (heavy cloth laid over a coffin or tomb) noun [UK: pɔːl] [US: ˈpɑːl]	lijkkleedsubstantief
palladium (chemical element) noun [UK: pə.ˈleɪ.diəm] [US: pə.ˈleɪ.diəm]	palladiumsubstantief {n}
Pallas's gull (Ichthyaetus ichthyaetus) noun	reuzenzwartkopmeeuwsubstantief {f}
pallet jack (manually operated device for lifting and moving pallets) noun [UK: ˈpæ.lɪt dʒæk] [US: ˈpæ.lət ˈdʒæk]	transpalletsubstantief
palliate [palliated, palliating, palliates] (obsolete: to lessen the severity of) verb [UK: ˈpæ.lɪeɪt] [US: ˈpæ.lɪeɪt]	afzwakkenwerkwoord vergoelijkenwerkwoord verzachtenwerkwoord
pallid (appearing weak, pale or wan) adjective [UK: ˈpæ.lɪd] [US: ˈpæ.ləd]	bleekbijvoeglijk naamwoord
pallor [pallors] (paleness; want of color; pallidity) noun [UK: ˈpæ.lə(r)] [US: ˈpæ.lər]	bleekheidsubstantief
appalling (That appalls/appals or appall/appal) adjective [UK: ə.ˈpɔːl.ɪŋ] [US: ə.ˈpɒl.ɪŋ]	ontzettendbijvoeglijk naamwoord
hypallage (literary device) noun [UK: hˈaɪpalɪdʒ] [US: hˈaɪpælɪdʒ]	hypallagesubstantief

Your history