ok meaning in Dutch

English	Dutch
look after (to watch, to protect) verb [UK: lʊk ˈɑːf.tə(r) ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈlʊk ˈæf.tər ˈsʌm.θɪŋ]	verzorgenwerkwoord
look and feel (visual design and behaviour of a user interface) noun	look-and-feelsubstantief {m}
look back (look behind oneself) verb [UK: lʊk ˈbæk] [US: ˈlʊk ˈbæk]	achterom kijkenwerkwoord
look back (reminisce about the past) verb [UK: lʊk ˈbæk] [US: ˈlʊk ˈbæk]	omzienwerkwoord terugkijkenwerkwoord
look before one leaps (think before taking action) verb	bezint eer ge begintwerkwoord bezint eer gij begintwerkwoord
look down on (to regard or treat as inferior) verb [UK: lʊk daʊn ɒn ˈsʌm.bə.di] [US: ˈlʊk ˈdaʊn ɑːn ˈsʌm.ˌbɑː.di]	neerkijken opwerkwoord
look for (search; seek) verb [UK: lʊk fɔː(r)] [US: ˈlʊk ˈfɔːr]	zoekenwerkwoord
look forward to (anticipate, expect, or wait for) verb [UK: lʊk ˈfɔː.wəd tuː ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈlʊk ˈfɔːr.wərd ˈtuː ˈsʌm.θɪŋ]	ernaar uitkijken omwerkwoord uitkijken naarwerkwoord zich verheugen opwerkwoord
look like (be similar in appearance, resemble) verb [UK: lʊk ˈlaɪk ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈlʊk ˈlaɪk ˈsʌm.θɪŋ]	lijken opwerkwoord
look up (to obtain information about something from a text source) verb [UK: lʊk ʌp] [US: ˈlʊk ʌp]	opzoekenwerkwoord
look up (used other than as an idiom) verb [UK: lʊk ʌp] [US: ˈlʊk ʌp]	opkijkenwerkwoord
lookalike [lookalikes] (person physically resembling another person) noun [UK: ˈlʊk.ə.laɪk] [US: ˈlʊk.ə.ˌlaɪk]	dubbelgangersubstantief {m}
looker [lookers] (slang: good-looking one) noun [UK: ˈlʊkə(r)] [US: ˈlʊkər]	schoonheidsubstantief
MacBook (device) noun	MacBooksubstantief {c}
matchbook (a small folded sheet of cardboard containing rows of cardboard matches) noun [UK: ˈmæʧ.ˌbʊk] [US: ˈmæʧ.ˌbʊk]	luciferboekjesubstantief
Moksha (language) proper noun	Mokshaeigennam {n}
my car has broken down phrase	mijn auto heeft pannephrase
my condom broke (indicates that the condom of the speaker broke) phrase	mijn condoom ging kapotphrase
no smoke without fire (gossip and accusations are often substantiated by fact) phrase [UK: nəʊ sməʊk wɪð.ˈaʊt ˈfaɪə(r)] [US: ˈnoʊ smoʊk wɪð.ˈaʊt ˈfaɪər]	geen rook zonder vuurphrase is vuurphrase waar rook isphrase
no smoking (phrase used in notices indicating that the smoking of cigarettes is not permitted) phrase [UK: nəʊ ˈsməʊkɪŋ] [US: ˈnoʊ ˈsmoʊkɪŋ]	verboden te rokenphrase
non-smoker (somebody who does not smoke tobacco) noun [UK: ˈnɒn.ˈsməʊk.ə] [US: ˈnɒn.ˈsməʊk.ə]	niet-rokersubstantief {m} niet-rookstersubstantief {f}
nook [nooks] (small corner formed by two walls) noun [UK: nʊk] [US: ˈnʊk]	hoekjesubstantief {n}
notebook [notebooks] (empty book able to be used for notes) noun [UK: ˈnəʊt.bʊk] [US: ˈnoʊt.bʊk]	aantekenboeksubstantief {n} cahiersubstantief {n} notitieboeksubstantief {n} schriftsubstantief {n}
novichok (nerve agent) noun	novitsjoksubstantief {m}
overlook [overlooked, overlooking, overlooks] (to fail to notice; to look over and beyond (anything) without seeing it) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈlʊk] [US: ˌoʊv.ə.ˈlʊk]	over het hoofd zienwerkwoord
overlook [overlooked, overlooking, overlooks] (to pretend not to have noticed; to pass over without censure or punishment) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈlʊk] [US: ˌoʊv.ə.ˈlʊk]	door de vingers zienwerkwoord
overlook (vista or point) noun [UK: ˌəʊv.ə.ˈlʊk] [US: ˌoʊv.ə.ˈlʊk]	uitkijkpuntsubstantief {n}
overtake [overtook, overtaken, overtaking, overtakes] (to pass a more slowly moving object) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈteɪk] [US: ˌoʊv.ə.ˈteɪk]	inhalenwerkwoord
palooka (stupid, oafish or clumsy person) noun [UK: pˈalʊkə] [US: pˈælʊkə]	klungelsubstantief {m} {f} knuppelsubstantief {m}

«<5 678 >↑

ok meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested