English-Dutch dictionary »

of meaning in Dutch

EnglishDutch
officious (offensively intrusive or interfering)
adjective
[UK: ə.ˈfɪ.ʃəs]
[US: ə.ˈfɪ.ʃəs]

opdringerigbijvoeglijk naamwoord

offline (of a system, not connected to a larger network)
adjective
[UK: ˌɒfˈlaɪn]
[US: ˌɒfˈlaɪn]

offlinebijvoeglijk naamwoord

ontkoppeldbijvoeglijk naamwoord

offset [offsets] (compensating equivalent)
noun
[UK: ˈɒf.set]
[US: ɒf.ˈset]

compensatiesubstantief

offset [offsets] (countertrade arrangement)
noun
[UK: ˈɒf.set]
[US: ɒf.ˈset]

tegenpartijsubstantief

offset [offsets] (difference in memory addresses)
noun
[UK: ˈɒf.set]
[US: ɒf.ˈset]

offsetsubstantief

offset [offsets] (distance by which one thing is out of alignment with another)
noun
[UK: ˈɒf.set]
[US: ɒf.ˈset]

sprongsubstantief

verspringingsubstantief

offset [offsets] (time at which something begins)
noun
[UK: ˈɒf.set]
[US: ɒf.ˈset]

beginsubstantief

offset printing noun
[UK: ˈɒf.set ˈprɪnt.ɪŋ]
[US: ɒf.ˈset ˈprɪnt.ɪŋ]

offsetdruksubstantief

offshoot [offshoots] noun
[UK: ˈɒf.ʃuːt]
[US: ˈɒf.ˌʃuːt]

uitlopersubstantief
{m}

offshore (located in the sea away from the coast)
adjective
[UK: ˌɒf.ˈʃɔː(r)]
[US: ˈɒf.ˈʃɔːr]

buiten de kustbijvoeglijk naamwoord

offside (offside play)
noun
[UK: ɒf.ˈsaɪd]
[US: ɒf.ˈsaɪd]

buitenspel [buitenspelen]substantief

offside trap (defensive play)
noun

buitenspelvalsubstantief
{f}

offsplit (secession)
noun

afscheidingsubstantief
{f}

afsplitsingsubstantief
{f}

offspring [offspring] (plural or collective offspring (only males, only females, both sexes or sex unspecified))
noun
[UK: ˈɒf.sprɪŋ]
[US: ˈɒf.ˌsprɪŋ]

afstammelingensubstantief
{Pl}

kinderensubstantief
{Pl}

kinderssubstantief
{Pl}

nageslachtensubstantief
{Pl}

nakomelingensubstantief
{Pl}

nakomelingschapsubstantief
{n}

offspring [offspring] (singular offspring (male, female or sex unspecified))
noun
[UK: ˈɒf.sprɪŋ]
[US: ˈɒf.ˌsprɪŋ]

afstammelingsubstantief
{m}

kindsubstantief
{n}

nageslachtsubstantief
{n}

nakomelingsubstantief
{m}

nazaatsubstantief
{m}

offspring [offspring] (something produced)
noun
[UK: ˈɒf.sprɪŋ]
[US: ˈɒf.ˌsprɪŋ]

productiesubstantief

voortbrengstsubstantief

offspring [offspring] noun
[UK: ˈɒf.sprɪŋ]
[US: ˈɒf.ˌsprɪŋ]

oirsubstantief
{n}

often (frequently, many times)
adverb
[UK: ˈɒf.n̩]
[US: ˈɔːf.n̩]

dikwijlsbijwoord

menigmaalbijwoord

vaakbijwoord

a journey of a thousand miles begins with a single step phrase
[UK: ə ˈdʒɜː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d maɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪð ə ˈsɪŋ.ɡl̩ step]
[US: ə ˈdʒɝː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d ˈmaɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪθ ə ˈsɪŋ.ɡl̩ ˈstep]

een reis van duizend mijlen begint met een enkele stapphrase

a spoonful of sugar helps the medicine go down (An otherwise unpleasant situation can be pleasant.)
phrase

een klein schepje suiker wordt een bittere pil zoetphrase

absence of mind (inattention)
noun
[UK: ˈæb.səns əv maɪnd]
[US: ˈæb.səns əv ˈmaɪnd]

afwezigheidsubstantief
{f}

verstrooidheidsubstantief
{n}

absent-minded professor (fictional character)
noun

verstrooide professorsubstantief
{m}

ace of spades (playing card)
noun

schoppenaassubstantief
{m} {n}

Acts of the Apostles (fifth book of the New Testament)
proper noun
[UK: ækts əv ðə ə.ˈpɒs.l̩z]
[US: ˈækts əv ðə ə.ˈpɑːs.l̩z]

Handelingeneigennam

1234