neither meaning in Dutch

English	Dutch
neither (not either (used with nor): neither X nor Y) determiner [UK: ˈnaɪ.ðə(r)] [US: ˈniː.ðər]	noch X noch Y; X noch Ydeterminer
neither (not either one) pronoun [UK: ˈnaɪ.ðə(r)] [US: ˈniː.ðər]	geen van beidepronoun
neither (not one of two; not either) determiner [UK: ˈnaɪ.ðə(r)] [US: ˈniː.ðər]	geen van beidedeterminer
neither (similarly not) adverb [UK: ˈnaɪ.ðə(r)] [US: ˈniː.ðər]	evenminbijwoord ook nietbijwoord
neither … nor (used for showing that something is not true of two or more people, things, actions, qualities, or ideas) conjunction [UK: ˈnaɪ.ðə(r) nɔː(r)] [US: ˈniː.ðər ˈnɔːr]	noch ... nochvoegwoord
neither fish nor fowl (not easily categorized; not rightly belonging or fitting well in a given group or situation; not having the advantages of the various options) adjective	mossel noch visbijvoeglijk naamwoord vlees noch visbijvoeglijk naamwoord
neither here nor there (having no influence or significance on the issue at hand) adjective	er niks mee te maken hebbenbijvoeglijk naamwoord irrelevantbijvoeglijk naamwoord niet ter zake doenbijvoeglijk naamwoord onbelangrijkbijvoeglijk naamwoord
me neither phrase	ik ook nietphrase

Your history