English-Dutch dictionary »

miser meaning in Dutch

EnglishDutch
miser [misers] (skinflint or scrooge)
noun
[UK: ˈmaɪ.zə(r)]
[US: ˈmaɪ.zər]

gierigaardsubstantief
{m}

krentsubstantief
{m} {f}

krentenkakkersubstantief
{m}

schrapersubstantief
{m}

vreksubstantief
{m}

misericord (ledge)
noun
[UK: mˈaɪzərˌɪkɔːd]
[US: mˈaɪzɚrˌɪkoːrd]

misericordesubstantief
{f}

misery [miseries] (great unhappiness)
noun
[UK: ˈmɪ.zə.ri]
[US: ˈmɪ.zə.ri]

ellendesubstantief
{f}

misery loves company (misery is easier when one is not the only one)
phrase

ellende houdt van gezelschapphrase

commiserate [commiserated, commiserating, commiserates] (to feel or express compassion or sympathy)
verb
[UK: kə.ˈmɪ.zə.reɪt]
[US: kə.ˈmɪ.sə.ˌret]

zich identificeren metwerkwoord

commiseration (act of commiserating)
noun
[UK: kə.ˌmɪ.zə.ˈreɪʃ.n̩]
[US: kə.ˌmɪ.zə.ˈreɪʃ.n̩]

medelevensubstantief
{n}

medelijdensubstantief
{n}