English-Dutch dictionary »

me meaning in Dutch

EnglishDutch
me (direct object of a verb)
pronoun
[UK: miː]
[US: ˈmiː]

mepronoun

mijpronoun

me (object of a preposition)
pronoun
[UK: miː]
[US: ˈmiː]

mijnpronoun

me (subject of a verb without "and")
pronoun
[UK: miː]
[US: ˈmiː]

ikpronoun

me neither phrase

ik ook nietphrase

me too (I agree)
phrase
[UK: miː tuː]
[US: ˈmiː ˈtuː]

.phrase

ik ben het er mee eensphrase

ik ookphrase

ik stem ermee inphrase

mea culpa (my fault, due to my error)
noun
[UK: ˈmiː ˈkəl.pə]
[US: ˈmiː ˈkəl.pə]

mijn schuldsubstantief

mead (alcoholic drink)
noun
[UK: miːd]
[US: ˈmiːd]

medesubstantief
{f}

meadery (place where mead is made)
noun

mederijsubstantief
{f}

meadow [meadows] (field or pasture)
noun
[UK: ˈme.dəʊ]
[US: ˈmeˌdo.ʊ]

weidesubstantief
{f}

meadow pipit (bird)
noun

Graspiepersubstantief

meadowsweet [meadowsweets] (Filipendula ulmaria)
noun
[UK: ˈme.dəʊ.swiːt]
[US: ˈmedo.ʊ.ˌswiːt]

moerasspireasubstantief

meager (lean)
adjective
[UK: ˈmiː.ɡə(r)]
[US: ˈmiː.ɡər]

magerbijvoeglijk naamwoord

meager (poor, deficient or inferior)
adjective
[UK: ˈmiː.ɡə(r)]
[US: ˈmiː.ɡər]

schamelbijvoeglijk naamwoord

meagre (Argyrosomus regius)
noun
[UK: ˈmiː.ɡə(r)]
[US: ˈmiː.ɡər]

ombervissubstantief

meagre adjective
[UK: ˈmiː.ɡə(r)]
[US: ˈmiː.ɡər]

karigbijvoeglijk naamwoord

magerbijvoeglijk naamwoord

schraalbijvoeglijk naamwoord

meal [meals] (coarse-ground edible part of various grains)
noun
[UK: miːl]
[US: ˈmiːl]

meelsubstantief
{n}

meal [meals] (food that is prepared and eaten)
noun
[UK: miːl]
[US: ˈmiːl]

maaltijdsubstantief
{m}

mealtime [mealtimes] (time at which a meal is eaten)
noun
[UK: ˈmiːl.taɪm]
[US: ˈmiːl.ˌtaɪm]

etenstijdsubstantief
{m}

mealworm beetle (mealworm beetle, Tenebrio molitor)
noun
[UK: mˈiːlwɜːm bˈiːtəl]
[US: mˈiːlwɜːm bˈiːɾəl]

meeltorsubstantief
{f} {m}

mealy-mouthed (not forthright)
adjective
[UK: ˈmiː.lɪ maʊðd]
[US: ˈmiː.lɪ maʊðd]

huichelachtigbijvoeglijk naamwoord

mealybug noun

wolluissubstantief

mean (having the mean as its value)
adjective
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

gemiddeldbijvoeglijk naamwoord

gemiddeldebijvoeglijk naamwoord

mean (intending to cause harm, successfully or otherwise)
adjective
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

boosaardigbijvoeglijk naamwoord

gemeenbijvoeglijk naamwoord

mean [means] (intermediate value)
noun
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

gemiddeldesubstantief
{n}

mean (low in quality; inferior)
adjective
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

minderwaardigbijvoeglijk naamwoord

mean [means] (method by which something is done)
noun
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

middelsubstantief
{n}

mean [meant, meant, meaning, means] (to convey, indicate)
verb
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

betekenenwerkwoord

willen zeggenwerkwoord

mean [meant, meant, meaning, means] (to have intentions of some kind)
verb
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

bedoelenwerkwoord

menenwerkwoord

mean [meant, meant, meaning, means] (to intend; plan on doing)
verb
[UK: miːn]
[US: ˈmiːn]

van plan zijnwerkwoord

willenwerkwoord

12