junk meaning in Dutch

English	Dutch
junk (Chinese sailing vessel) noun [UK: dʒʌŋk] [US: ˈdʒəŋk]	jonksubstantief {f}
junk (narcotic drug) noun [UK: dʒʌŋk] [US: ˈdʒəŋk]	geriefsubstantief {n} spulsubstantief {n}
junk (rubbish, waste) noun [UK: dʒʌŋk] [US: ˈdʒəŋk]	afvalsubstantief {n} brolsubstantief {m} rommelsubstantief {m} rotzooisubstantief {m}
junk [junked, junking, junks] (throw away) verb [UK: dʒʌŋk] [US: ˈdʒəŋk]	dumpenwerkwoord weggooienwerkwoord wegsmijtenwerkwoord wegwerpenwerkwoord
junk food (food with little or no nutritional value) noun [UK: dʒʌŋk fuːd] [US: ˈdʒəŋk ˈfuːd]	junkfoodsubstantief {n} troepvoedselsubstantief {n} vulvoersubstantief {n}
junket [junkets] (dessert) noun [UK: ˈdʒʌŋkɪt] [US: ˈdʒʌŋkət]	platte kaassubstantief {m}
junket [junkets] (feast or banquet) noun [UK: ˈdʒʌŋkɪt] [US: ˈdʒʌŋkət]	banketsubstantief {n} feestmaalsubstantief {n}
junket [junkets] (gaming room) noun [UK: ˈdʒʌŋkɪt] [US: ˈdʒʌŋkət]	goktentsubstantief {m} {f} speelzaalsubstantief {m} {f}
junket [junkets] (pleasure trip) noun [UK: ˈdʒʌŋkɪt] [US: ˈdʒʌŋkət]	snoepreisjesubstantief {n} uitjesubstantief {n}
junketing (A celebratory feast or banquet.) noun [UK: ˈdʒʌŋk.ɪt.ɪŋ] [US: ˈdʒʌŋk.ɪt.ɪŋ]	banketsubstantief {n} feestsubstantief {n}

Your history