English-Dutch dictionary »

iou meaning in Dutch

EnglishDutch
avaricious (actuated by avarice)
adjective
[UK: ˌæ.və.ˈrɪ.ʃəs]
[US: ˌæ.və.ˈrɪ.ʃəs]

inhaligbijvoeglijk naamwoord

bi-curious (Curious about one's potential bisexuality)
adjective

bischierigbijvoeglijk naamwoord

bodacious (attractive)
adjective
[UK: bədˈeɪʃəs]
[US: bədˈeɪʃəs]

aantrekkelijkbijvoeglijk naamwoord

sexybijvoeglijk naamwoord

bodacious (audacious and unrestrained)
adjective
[UK: bədˈeɪʃəs]
[US: bədˈeɪʃəs]

baldadigbijvoeglijk naamwoord

brutaalbijvoeglijk naamwoord

bodacious (great in size)
adjective
[UK: bədˈeɪʃəs]
[US: bədˈeɪʃəs]

enormbijvoeglijk naamwoord

bodacious (uncorrigible and insolent)
adjective
[UK: bədˈeɪʃəs]
[US: bədˈeɪʃəs]

stoutbijvoeglijk naamwoord

bumptious (obtrusively pushy)
adjective
[UK: ˈbʌmp.ʃəs]
[US: ˈbʌmp.ʃəs]

hanerigbijvoeglijk naamwoord

zelfgenoegzaambijvoeglijk naamwoord

capacious (having a lot of space inside)
adjective
[UK: kə.ˈpeɪ.ʃəs]
[US: kə.ˈpeɪ.ʃəs]

ruimbijvoeglijk naamwoord

Capeverdean Crioulo (creole language spoken in Cape Verde)
proper noun

Kaapverdisch creoolseigennam

capricious (impulsive and unpredictable; determined by chance, impulse, or whim)
adjective
[UK: kə.ˈprɪ.ʃəs]
[US: kə.ˈprɪ.ʃəs]

grilligbijvoeglijk naamwoord

wispelturigbijvoeglijk naamwoord

captious (having a disposition to find fault unreasonably or to raise petty objections)
adjective
[UK: ˈkæp.ʃəs]
[US: ˈkæp.ʃəs]

vitziekbijvoeglijk naamwoord

captious (that captures misleadingly)
adjective
[UK: ˈkæp.ʃəs]
[US: ˈkæp.ʃəs]

misleidendbijvoeglijk naamwoord

sofistischbijvoeglijk naamwoord

cautious (careful)
adjective
[UK: ˈkɔː.ʃəs]
[US: ˈkɒ.ʃəs]

voorzichtigbijvoeglijk naamwoord

cautiously (in a cautious manner)
adverb
[UK: ˈkɔː.ʃə.sli]
[US: ˈkɒ.ʃə.sli]

behoedzaambijwoord

omzichtigbijwoord

class consciousness noun
[UK: klɑːs ˈkɒn.ʃə.snəs]
[US: ˈklæs ˈkɑːn.ʃə.snəs]

klassenbewustzijnsubstantief
{n}

collective unconscious (experience of human species)
noun

collectief onbewustesubstantief
{n}

conscientious (thorough, careful, or vigilant)
adjective
[UK: ˌkɒn.ʃɪ.ˈen.ʃəs]
[US: ˌkɑːn.ʃi.ˈen.ʃəs]

consciëntieusbijvoeglijk naamwoord

gewetensvolbijvoeglijk naamwoord

plichtsbewustbijvoeglijk naamwoord

zorgvuldigbijvoeglijk naamwoord

conscientious objector (someone refusing to fight in an armed conflict because of religious or moral principles)
noun
[UK: ˌkɒn.ʃɪ.ˈen.ʃəs əb.ˈdʒek.tə(r)]
[US: ˌkɑːn.ʃi.ˈen.ʃəs əb.ˈdʒek.tər]

dienstweigeraarsubstantief
{m}

gewetensbezwaardesubstantief
{m} {f}

conscious (alert, awake)
adjective
[UK: ˈkɒn.ʃəs]
[US: ˈkɑːn.ʃəs]

alertbijvoeglijk naamwoord

bij bewustzijnbijvoeglijk naamwoord

wakkerbijvoeglijk naamwoord

conscious (aware of or alert to, sensitive to)
adjective
[UK: ˈkɒn.ʃəs]
[US: ˈkɑːn.ʃəs]

bewustbijvoeglijk naamwoord

consciousness [consciousnesses] (awareness)
noun
[UK: ˈkɒn.ʃə.snəs]
[US: ˈkɑːn.ʃə.snəs]

bewustzijnsubstantief
{n}

contagious (of a disease, easily transmitted to others)
adjective
[UK: kən.ˈteɪ.dʒəs]
[US: kən.ˈteɪ.dʒəs]

aanstekelijkbijvoeglijk naamwoord

besmettelijkbijvoeglijk naamwoord

contagiousness (state or condition of being contagious)
noun
[UK: kən.ˈteɪ.dʒə.snəs]
[US: kən.ˈteɪ.dʒə.snəs]

besmettelijkheidsubstantief

contentious (given to struggling)
adjective
[UK: kən.ˈten.ʃəs]
[US: kən.ˈten.ʃəs]

agressiefbijvoeglijk naamwoord

provocateurbijvoeglijk naamwoord

ruziemakerbijvoeglijk naamwoord

strijdlustigbijvoeglijk naamwoord

123