English-Dutch dictionary »

hope meaning in Dutch

EnglishDutch
hope [hopes] (belief that something wished for can happen)
noun
[UK: həʊp]
[US: hoʊp]

hoopsubstantief
{m} {f}

hope [hoped, hoping, hopes] (to want something to happen, with expectation that it might)
verb
[UK: həʊp]
[US: hoʊp]

hopenwerkwoord

hope springs eternal (the feeling of hopefulness endlessly renews itself)
phrase
[UK: həʊp sprɪŋz ɪ.ˈtɜːn.l̩]
[US: hoʊp ˈsprɪŋz ˌɪ.ˈtɝː.nl̩]

hoop doet levenphrase

live)phrase

hopeful adjective
[UK: ˈhəʊp.fəl]
[US: ˈhoʊp.fəl]

hoopgevendbijvoeglijk naamwoord

hoopvolbijvoeglijk naamwoord

hopefully (in a hopeful manner)
adverb
[UK: ˈhəʊp.fə.li]
[US: ˈhoʊp.fə.li]

hoopvolbijwoord

hopefully (it is hoped that)
adverb
[UK: ˈhəʊp.fə.li]
[US: ˈhoʊp.fə.li]

hopelijkbijwoord

hopeless (destitute of hope; having no expectation of good; despairing)
adjective
[UK: ˈhəʊ.plɪs]
[US: ˈhoʊ.plɪs]

hopeloosbijvoeglijk naamwoord

kansloosbijvoeglijk naamwoord

uitzichtloosbijvoeglijk naamwoord

hopelessness (the lack of hope; despair)
noun
[UK: ˈhəʊ.plɪ.snəs]
[US: ˈhoʊ.plɪ.snəs]

hopeloosheidsubstantief
{f}

Cape of Good Hope (a cape in southwestern South Africa)
proper noun
[UK: keɪp əv ɡʊd həʊp]
[US: ˈkeɪp əv ˈɡʊd hoʊp]

Kaap de Goede Hoopeigennam

no-hoper (someone without hope of success)
noun
[UK: nəʊ]
[US: ˈnoʊ]

hopeloos gevalsubstantief
{n}

kanslozesubstantief
{m}

no-hoper (something without hope of success)
noun
[UK: nəʊ]
[US: ˈnoʊ]

hopeloze zaaksubstantief
{f}

orthopedagogic adjective

orthopedagogischbijvoeglijk naamwoord

orthopedic (Of or relating to orthopedics)
adjective
[UK: ˌɔː.θə.ˈpiː.dɪk]
[US: ˌɔːr.θə.ˈpiː.dɪk]

orthopedischbijvoeglijk naamwoord

orthopedics [orthopedics] (medicine: a branch of medicine)
noun
[UK: ˌɔː.θə.ˈpiː.dɪks]
[US: ˌɔːr.θə.ˈpiː.dɪks]

orthopediesubstantief
{f}

orthopedist [orthopedists] (orthopedic surgeon)
noun
[UK: ˌɔː.θə.ˈpiː.dəst]
[US: ˌɔːr.θə.ˈpiː.dəst]

orthopedistsubstantief
{m}

orthopeedsubstantief
{m}