English | Dutch |
---|---|
honest (scrupulous with regard to telling the truth) adjective [UK: ˈɒ.nɪst] [US: ˈɑː.nəst] | eerlijkbijvoeglijk naamwoord |
honesty (quality of being honest) noun [UK: ˈɒ.nɪ.sti] [US: ˈɑː.nə.sti] | eerlijkheidsubstantief |
honesty is the best policy phrase | eerlijk duurt het langstphrase |
dishonest (not honest) adjective [UK: dɪs.ˈɒ.nɪst] [US: ˌdɪ.ˈsɑː.nəst] | oneerlijkbijvoeglijk naamwoord onoprechtbijvoeglijk naamwoord |
to be honest (frankly) phrase [UK: tuː bi ˈɒ.nɪst] [US: ˈtuː bi ˈɑː.nəst] | eerlijk gezegdphrase |