English-Dutch dictionary »

hit meaning in Dutch

EnglishDutch
bullshit (vulgar slang for deceptive or exaggerated nonsense, see also: nonsense)
noun
[UK: ˈbʊl.ʃɪt]
[US: ˈbʊl.ˌʃɪt]

gelulsubstantief
{n}

kletskoeksubstantief
{m}

lariekoeksubstantief
{m}

lulkoeksubstantief
{m}

nonsenssubstantief
{f}

onzinsubstantief
{m}

smoessubstantief
{m}

zeversubstantief
{m}

chit [chits] (scrap of paper with a hand-written note)
noun
[UK: tʃɪt]
[US: ˈtʃɪt]

briefjesubstantief
{n}

chiton [chitons] (mollusc)
noun
[UK: ˈkaɪ.tən]
[US: ˈkaɪtn]

chitonsubstantief
{m}

keverslaksubstantief
{f}

Chitral (Chitral (all senses))
proper noun

Chitraleigennam

Chittagong (the city of Chittagong)
proper noun

Xetigameigennam

clove hitch (type of knot)
noun
[UK: ˈkləʊv.hɪtʃ]
[US: ˈkləʊv.hɪtʃ]

mastworpsubstantief
{m}

common whitefish (Coregonus lavaretus)
noun

grote marenesubstantief
{f}

common whitethroat (Sylvia communis)
noun

grasmussubstantief
{f}

does a bear shit in the woods (emphatic yes by way of an idiomatic, rhetorical question)
phrase

is de paus katholiekphrase

schijt een beer in het bosphrase

dog shit (fecal matter produced by a dog)
noun

hondenpoepsubstantief
{m}

give a shit (to (not) care)
verb

kunnen bommenwerkwoord

kunnen schelenwerkwoord

uitmakenwerkwoord

graphite (form of carbon)
noun
[UK: ˈɡræ.faɪt]
[US: ˈɡræ.ˌfaɪt]

grafietsubstantief
{n}

great white shark (Carcharodon carcharias)
noun
[UK: ˈɡreɪt waɪt ʃɑːk]
[US: ˈɡreɪt ˈwaɪt ˈʃɑːrk]

grote witte haaisubstantief

mensenhaaisubstantief

greater white-fronted goose (Anser albifrons)
noun

kolganssubstantief
{f}

Judahite (a descendant of Judah (the patriarch or tribe), an inhabitant of the ancient kingdom of Judah)
noun

Judeeërsubstantief
{m}

Judahite (of or pertaining to the ancient kingdom of Judah, or its inhabitants)
adjective

Judeesbijvoeglijk naamwoord

lesser white-fronted goose (Anser erythropus)
noun

dwergganssubstantief
{f}

load of shit (worthless structure or device)
noun

schijtzooisubstantief

shitzooisubstantief

malachite (mineral)
noun
[UK: ˈmæ.lək.aɪt]
[US: ˈmæ.lək.aɪt]

malachietsubstantief
{n}

malachite green (chemical)
noun

malachietgroensubstantief
{?}

milk-white (having a slightly bluish white color, that of milk)
adjective
[UK: ˈmɪlk waɪt]
[US: ˈmɪlk waɪt]

melkwitbijvoeglijk naamwoord

no shit, Sherlock (a riposte to someone who has just said something obvious)
interjection

joh!interjection

northern bobwhite (Colinus virginianus)
noun
[UK: ˈnɔː.ðən]
[US: ˈnɔːr.ðərn]

boomkwartelsubstantief
{f}

off-white (of a very pale colour that is almost white)
adjective
[UK: ˌɒf ˈwaɪt]
[US: ˌɒf ˈwaɪt]

vuilwitbijvoeglijk naamwoord

off-white (very pale colour that is almost white)
noun
[UK: ˌɒf ˈwaɪt]
[US: ˌɒf ˈwaɪt]

gebroken witsubstantief
{n}

vuilwitsubstantief
{n}

one-hit wonder (musical performer)
noun

eendagsvliegsubstantief
{m}

123